151
H. J. van Leusen het woord kreeg voor het houden van een inleiding over
het gewijzigd ontwerp-ruilverkavelingswet.
Uit deze voordracht bleek, hoe ingenomen men was met dit nieuwe ontwerp
door de grootere mogelijkheden, die het bij verheffing tot wet zou bieden voor
bevordering van de ruilverkaveling. In het kort werden die punten besproken,
welke nieuw zullen worden ingevoerd, vooral het laten vallen van den eisch der
dubbele meerderheid voor het besluit tot ruilverkaveling en de mogelijkheid van
het nemen van het besluit door den Minister of door de Kroon. Den zakelijken
inhoud van het betoog van den inleider kan men vinden in het Tijdschrift der
Heidemaatschappij van Juli 1937.
Bij de besprekingen naar aanleiding van deze lezing vroeg allereerst Ir. W.
J. Droesen (lid van de Tweede Kamer) de aandacht voor de ruilverkave-
lingskosten. Spreker betreurde het zeer, dat niet gevolg gegeven was aan de
suggestie uit het voorloopig verslag, om een garantie door den Staat in te voe
ren, dat de kosten niet hooger zouden worden dan vooraf zou zijn geraamd. De
inleider antwoordde hierop met de argumentatie, ook door den Minister in de
memorie van antwoord aangevoerd, nl. dat die garantie te groot risico voor den
Staat zou meebrengen, omdat te voren niet alle uit te voeren werken nauwkeurig
kunnen worden omschreven en de kosten er van scherp geraamd. Hij voegde
hieraan toe een aantal vergelijkingen van cijfers omtrent afgewerkte ruilver
kavelingen, waaruit bleek, dat de kosten tot nu toe nimmer de ramingen hadden
overschreden, zoodat dus belanghebbenden vrijwel op de steeds vooraf ge
maakte ramingen kunnen vertrouwen en daarnaar hun houding tegenover de
wenschelijkheid van ruilverkaveling hunner gronden dus kunnen bepalen, met
tamelijk groote zekerheid, dat zij niet voor onaangename verrassingen zullen
komen te staan.
Hierna ontwikkelde ondergeteekende eenige juridische bezwaren tegen de voor
gestelde ruilverkavelingsovereenkomst (zie het op blz. 128 e.v. opgenomen artikel).
Hij vroeg den inleider, of deze omtrent den gedachtengang, die bij het formu
leeren van de betreffende artikelen had voorgezeten, ook iets meer kon mede-
deelen dan uit voorloopig verslag en memorie van antwoord was te halen.
Volgens hem was de heer Van Leusen ook wel wat heel licht heengegleden
over het steeds verder uithollen van het eigendomsrecht, nu weer door het
nieuwe ontwerp, wat inleider had genoemd „aanpassen" aan den nieuwen tijd
geest.
Uit het antwoord bleek, dat de conclusies, uit het voorgestelde getrokken, ver
wondering wekten, speciaal ten aanzien van de mogelijkheid, dat een dergelijke
ruilverkaveling zonder publicatie zou kunnen gebeuren. Inleider veronderstelde,
dat steeds de Staat medepartij zou zijn bij de ruilverkavelingsovereenkomst en
dat er dus steeds een akte zou komen en worden overgeschreven.
Overigens bleek wel, dat van deze nieuwigheid om de ruilverkaveling te be
vorderen niet veel werd verwacht. Verondersteld werd, dat opneming van de
artikelen alleen was geschied, omdat er in het voorloopig verslag om werd ge
vraagd. Ook de vergadering kon zich geen goede voorstelling maken van de
gevallen, waarin de artt. 37 zouden moeten werken, buiten de vele gevallen,
waarin een wettelijke ruilverkaveling mogelijk is.
Op voorstel van den Voorzitter werd daarna besloten, adressen aan den nieu-