177 jaring kan worden verkregen. Uit opgelegd getuigenverhoor zal moeten blijken, dat de Gemeente langer dan 30 jaar het recht heeft uitgeoefend, terwijl dan tevens moet worden nagegaan of hier sprake is van ontoelaatbare verzwaring in de uitoefening, omdat naarmate de bebouwing is voortgeschreden, steeds meer woonhuizen op de bestaande rioleering worden aangesloten en steeds meer me nage-, riool- en hemelwater over het lijdende erf worden geloosd. 1937/581 geeft een vonnis van de Rechtbank te Zutphen (16 Januari 1936) over de openbaarheid van een kerkplein. Hierover was geschil ontstaan tusschen de burgerlijke en de kerkelijke gemeente. Ten processe was komen vast te staan, dat het plein eigendom was van de Kerk, dat krachtens overeenkomst met de burgerlijke gemeente van tijd tot tijd markten op het plein werden gehouden en dat sinds 1876 geen afsluitingen meer bestonden en iedereen vrijelijk te voet over het plein was gegaan. Op 2 Juli 1934 had de Kerk het plein laten afsluiten met palen en ijzerdraad en borden geplaatst met „Verboden Toegang". De Gemeente had deze versper ringen terstond laten opruimen. De Rechtbank besliste tegen het verweer van de Kerk, dat hier de Wegenwet 1930 wel toepasselijk was, omdat onder „andere verkeersbanen" uit art. 1 sub 1 ook een plein moet worden verstaan, daar dit eigenlijk is een weg van door de onderlinge verhouding van lengte en breedte bepaalden bijzonderen vorm. Daar nu verder vaststond, dat gedurende ongeveer 70 jaar iedereen te voet over het plein is gegaan, de Kerk geen maatregelen (bordjes „Eigen weg") had genomen binnen den vereischten termijn om het openbaar worden volgens de Wegenwet te beletten, moest het plein als openbaar in den zin der wet worden beschouwd. Terecht had dus de Gemeente de versperringen doen opruimen, om dat zij hiermede een publiekrechtelijk voorschrift van dwingend karakter toepaste. 1937/584 geeft een arrest van den Hoogen Raad (28 April 1937) over het begrip „straat" in een gemeentebelastingverordening, waarbij den Raad van Be roep een nieuw onderzoek wordt opgedragen of in het onderwerpelijke geval een bepaalde verharde laan een „straat" kan worden genoemd, d.w.z. of daarlangs een min of meer gesloten bebouwing kan ontstaan. Het Hof te 's-Hertogenbosch wees 22 December 1936 een arrest (1937/611), waarin het besliste, dat hoewel in de akte van vestiging van een erfdienstbaar heid slechts 2 kadastrale nummers als heerschend erf waren genoemd, op grond van de bedoeling van partijen bij die vestiging (waaromtrent getuigenverklarin gen zijn afgelegd) aangenomen moet worden, dat het servituut ook is gevestigd ten behoeve van een niet genoemd perceel. De lezing van dit arrest opent verschieten, die ten aanzien van de rechtszeker heid somber moeten stemmen. Immers op dezelfde wijze zal dan kunnen worden aangetoond de bedoeling van partijen (art. 1934 B.W. is afgeschaft) meer per- ceelen of perceelsgedeelten te koopen dan in de gepubliceerde akte zijn genoemd en daarmede worden gedekt het gebrek in den overgeschreven titel. De vraag rijst, of in het bedoelde geval uit het arrest niet moet volgen, dat in de akte art. 37 Notariswet niet is overtreden. Is die conclusie juist, dan zal ook bij koopakten, waarin nummers zijn vergeten, tevergeefs op rectificatie worden aan gedrongen nu de stok achter de deur ontbreekt. Gelukkig dat de heffing van de

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1937 | | pagina 177