184 van de waarschijnlijkheidsrekening, waarop toch deze vereffeningsmethode ge grondvest is. Hierover schreef Boer op blz. 28: „De vereffeningsmethode welke aan deze berekening wordt ten grondslag gelegd is ontsproten uit een der hoogste en moeielijkste deelen der wiskunde, uit de op differentiaal- en integraalrekening gebaseerde waarschijnlijkheidsrekening. Zij buigt en plooit zich moeielijk naar de meer elementaire vormen der lagere wiskunde, en hare toepassing bij eenigszins ingewikkelde berekeningen baart zelfs aan hen die zich de theorie hebben eigen gemaakt, niet geringe moeielijkheden." Deze bezwaren behoeven niet van overwegenden invloed te zijn geweest, want ook zonder kennis van de waarschijnlijkheidsrekening is de methode te bestu- deeren. Gauss schreef reeds van zijn foutenvereffening dat deze werkwijze zoo wel op de waarschijnlijkheidsrekening als op de doelmatigheid gebaseerd kan worden. Dezen laatsten weg volgden o.a. Gerling enVogleren ook W e i t- brecht. Schols-Thijs geeft in zijn latere drukken de methode uitgaande van de waarschijnlijkheidsrekening. Bij de hermetingen van voor 1880 was van geen strenge vereffening sprake geweest. Men vormde een net van driehoeken over het te hermeten gebied en sloot dat aan de Meetkunstige Beschrijving aan door enkele punten van dat laatste net in de driehoeksmeting op te nemen. Hiervoor was een uitbreiding van het net meermalen noodig tot ver buiten het te hermeten gebied. De ge- wenschte vorm der driehoeken liet niet toe den terreinstoestand mede van in vloed te doen zijn op de keuze van de punten, zoodat deze meermalen zonder eenig nut voor de detailmeting waren. De vereffening had stap voor stap plaats, waarbij telkens een voldoen aan een voorwaarde weer verstoord werd om de gegevens voor een andere voorwaarde te vereffenen. Over deze wijze van werken in een bepaald geval schreef Prof. S c h o 1 s in het Archief voor het Kadaster: „Niet minder dan 18 bladzijden folio formaat zijn aldaar besteed tot het in overeenstemming brengen van 8 gemeten hoeken, met de gegevens van het driehoeksnet der eerste orde. Vier achtereenvolgende keeren heeft men uit de hoeken de zijden, en uit de zijden de hoeken der ver schillende driehoeken berekend, daarbij steeds de voorkomende fouten, op ge heel willekeurige wijze over de verschillende hoeken verdeelende, tot men einde lijk, na successievelijk niet minder dan 9 verschillende correctiën aan de hoeken te hebben aangebracht, tot overeenstemming in de onderdeelen is gekomen Toch vreesde men in dien tijd de enkele puntsbepaling niet, zooals blijkt uit de hermeting van Kralingen. Daar werd een punt bepaald uit de richtingen naar vier torens. Het werd vier maal berekend n.l. uit de vier combinaties van drie richtingen; „hetgeen tot geen verschil leidde". Geloove het wie wil. (Wordt vervolgd.) V. d. W.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1937 | | pagina 184