186 uit te maken zal wezen, wat onder loopend water verstaan moet worden. Over deze vraag zijn verschillende rechtsgedingen aanhangig ge weest en bij de beslissingen dienaangaande, is o.a. als voorwaarde gesteld, dat alleen sprake kan zijn van loopend water, indien de watermassa, ten gevolge van bodemverval, steeds in beweging is en zich voortdurend verplaatst. Wanneer dus, zooals thans langs de Maas geschiedt, rivierboch ten worden afgesneden en afgedamd, verliezen die bochten het ka rakter van loopend water, zoodat de aangelanden voor het vervolg geen aanspraak meer kunnen maken op toekomstigen aanwas. Aan den gestelden eisch van loopend water voldoen volgens de laatste desbetreffende beslissing van de Rechtbank te Haarlem evenmin boezem- en binnenwateren, ook al mochten daarin bij tus- schenpoozen stroombewegingen zijn waar te nemen, veroorzaakt door wind of als gevolg van spuien of bemaling. Artikel 651 van het B.W. stelt voorts den eisch, dat de aanwas natuurlijk, langzamerhand en ongemerkt ontstaan moet zijn; uit deze bepaling zou men geneigd zijn af te leiden, dat iedere aanwas die door kunstwerken veroorzaakt wordt, niet ten voordeele van den oevereigenaar aangemerkt mag worden; dit is echter niet het geval. Het komt namelijk vaak voor, dat door aanleg van kunstwerken niet alleen aanwas ontstaat aan het land, waartegen die kunstwer ken aansluiten, maar ook aan het land van aangrenzende andere oevereigenaren en nu is bij een procedure de vraag opgeworpen, of deze laatste aanwas, dus de aanwas aan het aangrenzende land, als natuurlijk, dan wel als kunstmatig moet worden beschouwd. In hoogste instantie is daarop beslist, dat de aangroeiing aan het land van den aangrenzenden eigenaar, als zijnde niet door diens eigen toedoen veroorzaakt, als natuurlijke aanwas te zijnen voor deele moet worden aangemerkt. Door deze uitspraak is het begrip natuurlijke aanwas aanmerke lijk uitgebreid, zoodat alleen niet ten voordeele van aangelanden komen, die aanwassen, welke zijzelven door het eigenmachtig aan leggen van kunstwerken mochten hebben veroorzaakt. Bij kadastrale tenaamstelling van aanwassen zal de landmeter moeten onderzoeken of deze voldoen aan de zooeven genoemde eischen van artikel 651 van het B.W.; in de praktijk zal hem daar bij blijken, dat bij strenge toetsing aan die eischen in de meeste

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1937 | | pagina 186