188
B.W. in acht nemen, zoodat hij ook dit artikel nader zal moeten
bekijken.
Het geeft aan, wat onder de aan den Staat behoorende oevers
moet worden verstaan, n.l. de boorden van rivieren, meren of stroo
men, welke bij gewone tijden, als het water op zijn hoogst is, daar
mede worden bedekt.
In artikel 89 I.K. staat voorts nog de aanvulling, dat de oever-
lijn nooit verder landwaarts gebracht mag worden dan de lijn, waar
de regelmatige begroeiing ophoudt. Oppervlakkig beschouwd
schijnt deze bepaling in strijd te wezen met artikel 19 van de Ri-
vierenwet, waarin juist het omgekeerde vermeld staat, namelijk,
dat de lijn van begroeiing nooit verder landwaarts mag worden ge
bracht dan de oeverlijn.
Deze tegenstrijdigheid is echter te verklaren door aan te nemen,
dat de Instructie Kadaster niet bedoeld heeft de wettelijke oever-
lijn van artikel 578 van het B.W., maar de lijn, welke men op de
kadastrale kaarten als grens van het oeverland wenscht afgebeeld
te zien.
De woorden oever en oeverlijn blijken ook elders aanleiding te
geven tot begripsverwarring; het woord „oever komt namelijk ook
in de artikelen 577 en 651 B.W. in twee verschillende beteekenissen
voor; in artikel 577 is vermeld dat de „oevers" aan den Staat be-
hooren en in artikel 651, dat de aanwassen aan den eigenaar van
die „oevers" dat zou dus volgens artikel 577 „de Staat" zijn
toekomen. Echter wordt algemeen aangenomen, dat in art. 651 niet
bedoeld is de eigenaar van den oever, maar de eigenaar van het
oeverland propriétaire riverain van art. 556 van de Code Napo
léon). De Rivierenwet noemt deze eigenaren dan ook juister „de
gerechtigden tot het oeverland".
Voor rivieren, stroomen en meren is de omvang van den oever
door de bepaling van artikel 578 van het B.W. wettelijk aangege
ven; dit is echter volgens sommigen niet het geval voor de stran
den; in artikel 577 van het B.W. staat wel, dat de stranden aan
den Staat behooren, maar hoever deze zich landwaarts uitstrekken,
is namelijk niet, zooals voor de rivieroevers, nader omschreven.
Bij een strandprocedure onder Noordwijk is deze vraag echter
destijds zoodanig beantwoord, dat al hetgeen bij gewonen vloed
door het zeewater wordt overdekt, als Staatseigendom moet worden
beschouwd; alzoo een beslissing analoog met de omschrijving van