197 nadat hij zegt, dat de kadastrale kaart geheel onvoldoende is: ,,In de laatste jaren is men zelfs begonnen om de kaarten van sommige gemeenten af te keuren en om door een geheel nieuwe opmeting, die men op een nieuwe triangulatie doet steunen, tot betere kaarten en tot een juisteren inhoud der perceelen te geraken." ,,Ik geloof," zegt hij dan „dat die maatregel zeer doelmatig is en dat hij moet worden volgehouden. Dan toch wordt het ka daster langzamerhand verbeterd en heeft men gegronde hoop, dat eens uit die stukken de grootste fouten zullen verdwijnen." Voor waar een bescheiden eisch! Wij gelooven niet, dat er veel haast gemaakt is met die her metingen: in de 2de Kamer komt dit tot uiting, als in de zitting van 18 December 1885 het Kamerlid Goekoop zegt, dat met een reëele verbetering van het Kadaster niet langer gedraald mag wor den en in 1887 zegt de afgevaardigde Schimmelpenninck van der Oye van Nyenbeek: „Zal het Kadaster in stand gehouden worden, dat is: bruikbaar blijven, (moeten) die gemeen ten, die in den Franschen tijd gemeten zijn, worden hermeten, om dat de oorspronkelijke meting op zeer slechte wijze is geschied De samenstelling der kaarten van de in den Franschen tijd gemeten gemeenten is slecht en laat helaas veel te wenschen over. 't Zijn hoogstens middelmatige schetsen." Het lijkt een beetje dik er boven opgelegd, wat erg bestemd voor de publieke tribune, en de bewering is niet heelemaal juist, maar er blijkt wel uit, dat het met de hermetingen niet erg hard opschoot. Toch waren omstreeks dien tijd enkele belangrijke hermetingen op gang. In 1885 begon men met de hermeting van Amsterdam en Nieuwer-Amstel (Stucki), in Utrecht was Boer, onze groote Boer, in 1884 begonnen met de hermeting van Lauwerecht, later voortgezet in Abstede en Tolsteeg. Maar in zijn Memorie van Antwoord op het Voorloopig Ver slag van de Begrooting van 1888 gaf de Minister te kennen, dat er 235 kadastrale gemeenten waren, die hermeting vereischten. In het bekende boek van M. d e V o s, Het Kadaster, 1902, lezen we op pag. 306: „De gebrekkige toestand, waarin sedert de oprich ting van het kadaster een groot deel der kadastrale plans verkeeren en de geheel onvoldoende wijze, waarop deze dikwijls zijn bijge houden, vooral in die streken, waar het terrein geheel van vorm is veranderd, hebben het noodig gemaakt om een geheel nieuwe op-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1937 | | pagina 197