21
2. Tijdschriften.
ons vak op de hoogte wil blijven, terwijl hij tevens een keurig verzorgde uit
gave, passend bij den degelijken inhoud, ontvangt. J. H. J.
Over beklemrecht en wat hiermede samenhangt valt niet dikwijls jurispruden
tie te vermelden. N. J. 1936/203 deelt een vonnis mede van de Rechtbank Gro
ningen dd. 7 Juni 1935 over een beklemrecht, waarbij behalve de huur aan den
blooten eigenaar, ook een grondrente moest worden voldaan aan het Mepschen
Gasthuis te Groningen.
Die grondrente bestond uit een kinnetje boter en partijen konden het niet
eens worden welk gewicht uit ons metrieke stelsel hieraan moest worden toe
gekend.
Na uitvoerige historische beschouwingen komt de Rechtbank tot de slotsom,
dat een „kinnetje" boter gelijkgesteld moet worden met 20 kg, waarvan de
geldswaarde volgens bepaalde marktnoteeringen moet worden voldaan.
De Rechtbank Amsterdam (23 November 1934 N. J. 1936/463) moest beslis
sen over een geval, dat iemand klaagde omdat hem het licht was benomen, door
dat de buurman hooger was gaan bouwen.
In beginsel erkende het college het recht van den eigenaar om zoo hoog te
bouwen als hem goeddunkt.
Hiertegen kan zich alleen verzetten een servituut van niet hooger bouwen,
dat echter alleen bij titel kan worden gevestigd en dat was hier niet het geval.
Echter indien gebouwd ware zonder essentieel belang voor den bouwer en
op zoodanige wijze, dat de belangen van den buurman daardoor op grovelijke
wijze veronachtzaamd waren, zouden er termen aanwezig kunnen zijn om aan
te nemen, dat er rechtsmisbruik (en dus onrechtmatige daad) had plaats ge
vonden. Daartoe zullen allerlei posita van eischer nader moeten worden onder
zocht.
Ook zal door eischer nader bewijs moeten worden geleverd voor zijn stelling,
dat gedaagde over een lengte van 4.30 m en een breedte van 11 cm op het
terrein van eischer heeft gebouwd.
Voorts zal nog de vraag moeten worden beslist, na onderzoek door deskun
digen, of gedaagde dan wel zijn aannemer aansprakelijk zal zijn voor eventueele
schadevergoeding
De Rechtbank Amsterdam wees op 29 November 1935 (N. J. 1936/647) een
vonnis over het eigendomsrecht bij de eenzijdige verbreeding van den mandee-
ligen muur.
De buurman had in dien muur, die ter plaatse 33 cm dik bleek te zijn, een
betonbalk doen leggen, welke ongeveer VI Yi cm er in drong.
De tegenpartij beweerde, dat de mandeelige muur slechts 22 cm dik was en
dat hij er een muur van 11 cm aan zijn zijde tegenaan had doen plaatsen op
eigen grond.
De Rechtbank concludeert, dat zelfs indien dit juist ware, toch naar haar op
vatting de muur als mandeelig moet worden beschouwd over de volle breedte
van 33 cm.