22
(Er blijkt niet van een onderzoek door den rechter of de oorspronkelijke ge-
meene muur verhoogd is en daarom verzwaard en of de tegenpartij door betaling
van zijn aandeel mede-eigenaar is geworden, op de wijze van art. 678 B.W.
Uitgaande van de mandeeligheid van den muur over de dikte van 33 cm, is
dus gedaagde iets te diep in den muur gedrongen.
De vordering tot verwijdering wordt echter afgewezen als misbruik van recht,
omdat gedaagde hierdoor zeer groote schade zou lijden terwijl er voor den
eischer slechts weinig belang in steekt.
Een zeer uitvoerig arrest van het Hof te Amsterdam (30 Januari 1936. N. J.
1936/664) handelt over een pad te Schoorl, dat volgens de Gemeente haar
eigendom is en openbaar, terwijl het volgens den eigenaar van aanliggende per-
ceelen tot zijn eigendom moet worden gerekend (pad is op de kadastrale kaart
„bijgepijld en niet openbaar is.
Het Hof gaat niet in op de eigendomskwestie, maar komt tot de conclusie,
dat het pad in elk geval openbaar is en de Gemeente dus terecht afsluithekken
had laten verbreken (liefst gedurende 3 maanden eiken middag en avond!).
Niet duidelijk wordt, hoe de Gemeente kan spreken van het pad als deel van
een ongenummerden weg bij het kadaster te haren name staande, terwijl eischer
spreekt van bijpijling bij zijn perceelen.
Voorts worden in het geding gebracht een kaart van 1680, opgemeten door
Johannes Douw, ordinaris Landtmeter des Lands van Rhijnlandt, een Gemeente
kaart door Kuyper van 1867 en de Stafkaart, terwijl ook nog sprake is van in
1933 verrichte fotografische opnamen, waarop het pad als zoodanig is te zien.
Het geval van den ijzeren windmolen (dit tijdschrift 1936/57) is thans in cas
satie behandeld (H.R. 13 Maart 1936 N. J. 1936/705).
De Hooge Raad vernietigde het arrest van het Hof te Arnhem en wees de
zaak terug, om alsnog te onderzoeken en te beoordeelen of inderdaad de molen
was opgericht met de uitsluitende bedoeling om den buurman te benadeelen,
(Ja, besliste het Hof 23 Juni 1936 N. J. 1936/1323).
De Hooge Raad oordeelde, dat het plaatsen niet onrechtmatig was, alleen
omdat de buurman was benadeeld, hoewel er gelegenheid was om den molen
elders, waar hij niet hinderde, op te richten (noot van Prof. Schol ten).
Het arrest van den Hoogen Raad van 7 Februari 1936 (N. J. 1936/769) be
sliste de kwestie van verzwaring van de erfdienstbaarheid van weg (art. 738
B.W.) in dien zin, dat in het onderhavige geval wel veel meer personen en
wagens gebruik maken van den weg, maar dat dit is geoorloofd (noot Prof.
S c h o 11 e n)
Het Hof te Amsterdam (19 October 1935 N. J. 1936/828) bekijkt dezelfde
vraag weer iets anders, omdat het na een plaatselijk onderzoek zal beslissen, of
het gebruik, dat thans van een gang wordt gemaakt, al dan niet een ongeoor
loofde verzwaring beteekent.
Nog eens komt art. 738 B.W., nu met art. 739 ter sprake in N. J. 1936/925
(Rechtbank Amsterdam 28 Juni 1936) waar de eene partij een strook grond,
belast met servituut van weg, door hekken wilde afsluiten, zonder hierop even-