238
van de twee het recht krijgt om zelf het gekochte of verkochte op
te meten en van die opmeting toepassing bij het Kadaster te eischen.
Wat voor een particulier geldt, geldt zeker voor een Gemeente in
haar privaatrechtelijke functie. De Gemeenten zijn zoo dikwijls in
gevolge wetten en verordeningen verplicht aan de rechten van de
burgers beperkingen op te leggen, zoodat wanneer de Gemeente
ook nog grootten, afmetingen enz. van het verkochte of gekochte
bij het Kadaster zou toepassen, het rechtsgevoel ernstig gekrenkt
zou worden en terecht. Deze werkzaamheden zullen dus, zeker in
dien de Gemeente partij is, geheel aan het Kadaster overgelaten
moeten worden.
Voor den buitengewoon landmeter van het Kadaster is naar mijn
meening om deze reden reeds geen plaats in Gemeentedienst.
Ook organisatorisch zijn er groote en onoverkomelijke bezwaren.
Volgens de Commissie zou de buitengewoon landmeter van het
Kadaster, die in dit geval een ambtenaar van de Gemeente is, be
noemd worden door de Rijksoverheid, gebonden zijn aan een in
structie en onder het voortdurend toezicht staan van den ingenieur
verificateur. De ingenieur-verificateur zal ook het toezicht moeten
hebben op de wijze, waarop deze landmeter zijn taak vervult. Hij
zal op gezette tijden over den landmeter moeten rapporteeren en
daartoe van hem alle gewenschte inlichtingen en vrijen toegang tot
de lokalen, waar hij zijn ambt uitoefent, kunnen eischen. Deze land
meter moet werken in een gemeentelijken dienst en dus geheel onder
de bevelen van de Gemeente staan, door welke hij ook bezoldigd
wordt. In de eerste plaats zal hij de opdrachten door de Gemeente
gegeven, moeten uitvoeren; hij mag en kan zich daaraan niet ont
trekken door gebondenheid aan een andere instructie of door ge
geven aanwijzingen door den ingenieur-verificateur. Geschikt ma
ken van de metingsstukken voor opneming in het kadastrale archief,
zou dikwijls tot gevolg hebben, dat de werkzaamheden door hem te
verrichten voor de Gemeente, uitgesteld moeten worden. Deze ver
houding is dan ook ontoelaatbaar en zal geregeld aanleiding geven
tot conflicten. Dit organisatorische bezwaar mag zeker niet onder
schat worden. De goede samenwerking tusschen Gemeente en Ka
daster, die men met een dergelijke benoeming beoogt, zou er juist
onmogelijk door gemaakt worden en geheel verloren gaan.
De vraag dient nu gesteld: is er dan in de Gemeenten geen be
hoefte aan landmeters, die een speciale opleiding daarvoor genoten