23
wel sloten aan te brengen. Toch werd dit ongeoorloofd geacht, omdat het ge
bruik van de erfdienstbaarheid voor de andere partij (een vrachtrijder) nu on
gemakkelijker werd gemaakt. Bovendien werd uit de bewoordingen van de
vestigingsakte afgeleid, dat kennelijk was bedoeld, het plaatsen van afsluithek
ken te voorkomen.
De erfdienstbaarheid van licht en lucht is zichtbaar en voortdurend, kan dus
door verjaring worden verkregen. Echter blijft dan de buurman bevoegd, zijn
pand hooger op te trekken en aldus het licht te onderscheppen, omdat niet op
zijn perceel is komen rusten de onzichtbare erfdienstbaarheid van niet hooger
bouwen, die alleen bij titel kan worden gevestigd. Volgens Rechtbank Roermond
(21 Februari 1935 N. J. 1936/579) is dit wel zoo als het servituut van licht door
een raam is gevestigd krachtens bestemming door den vorigen eigenaar van
beide perceelen. Die bestemming (art. 747 B.W.) geldt in de plaats van een
titel en houdt daarom in een verbod als bij art. 728 bedoeld om niet hooger te
bouwen. In casu moest de gedaagde een hooger opgetrokken muur afbreken om
het versperde raam weer vrij te maken.
Een terrein, gekocht met de bedoeling er een groot complex gebouwen op
te stichten, volgens een teekening, die door verkooper aan kooper werd ge
geven, bleek bij uitmeting 12% minder oppervlakte te hebben dan was voor
gespiegeld, zoodat de ontworpen gebouwen er niet op konden worden gesticht.
De kooper eischte nietigverklaring van de koopovereenkomst wegens dwaling
in de zelfstandigheid van de zaak, welke vordering door het Hof te 's-Graven-
hage (27 April 1936 N. J. 1936/1094) werd toegewezen.
De verkooper meende, dat deze eisch niet ontvankelijk zou zijn, omdat voor
dit geval juist het artikel 1522 B.W. was geschreven en er dus alleen sprake
kon zijn van evenredige vermindering van den koopprijs.
Nog weer eens moest de Hooge Raad beslissen dat een lager orgaan wèl
den eigendom mag beperken (art. 625 B.W.), maar niet zoodanig, dat het daar
door in conflict komt met een positieve wetsbepaling (in casu art. 679 B.W.).
Volgens een waterschapskeur mochten hekken langs een bepaalden weg ter af
sluiting van de aanzwettende erven slechts worden geplaatst op 3.50 m uit de
as van dien weg.
Iemand had een hek op 3.05 m uit die as en nu werd gevorderd verplaatsing
van dat hek tot den voorgeschreven afstand.
De Hooge Raad was van oordeel, dat dan de eigenaar een reep grond zou
verliezen, die bij den openbaren weg zou komen, wat in strijd werd geacht
met art. 625 en met het recht tot afsluiten van het erf in art. 679 aan den
eigenaar gegeven.
H. R. 20 April 1936. N. J. 1936/1271 met in de conclusie van den Advocaat-
Generaal een opsomming van een vijftal arresten in denzelfden zin gewezen.
Iemand had recherches gevraagd ten hypotheekkantore door tusschenkomst
van een notaris, had daarna 2 huizen gekocht, waarop echter een hem onbekend
gebleven beslag bleek te rusten.
Hij stelde een groote schade te hebben geleden en sprak deswege den ambte
naar, die de inlichtingen had verschaft, aan, evenals den Staat.