279
datum hij weer als landmeter van het Kadaster, thans te Rotterdam, werkzaam
werd gesteld. Met ingang van 1 Mei 1920 werd hij benoemd tot ingenieur-veri
ficateur van het Kadaster te Zutphen; in deze functie werd hij op 1 Juli 1925
overgeplaatst naar Amsterdam.
De heer Kwisthout is in 1911 en van 1917 tot 1921 lid geweest van de
examen-commissie voor landmeter van het Kadaster, van 1916 tot 1922 lid van
die voor teekenaar van het Kadaster. Van beide commissies was hij in de laatste
van de genoemde jaren voorzitter.
Door de Ministers van Oorlog en Financiën werd 13 Maart 1925 een com
missie ingesteld, bekend als de Triangulatiecommissie, in welke commissie de
heer Kwisthout als lid voor het Departement van Financiën zitting had.
Op 16 Mei 1925 werd de heer Kwisthout benoemd tot lid van de Rijks
commissie voor Graadmeting en Waterpassing, in 1926 tot officier in de orde
van Oranje-Nassau.
Van 1 Januari 1930 af was de heer Kwisthout tevens hoofd van den
Bijhoudingsdienst der Rijksdriehoeksmeting. Verder was hij lid van de commis
sie, die tot taak had een ontwerp op te stellen voor een handleiding voor de
technische werkzaamheden bij het Kadaster.
Van het begin van zijn* loopbaan af was de heer Kwisthout lid, later
buitengewoon lid van de Vereeniging voor Kadaster en Landmeetkunde; gedu
rende een aantal jaren was hij bestuurslid van de Vereeniging van Hoofdambte
naren van het Kadaster en tot aan zijn overlijden was hij nog bestuurslid van
de Nederlandsche Vereeniging voor Fotogrammetrie. Hij bezocht in 1930 en
1934 resp. te Zurich en te Londen de congressen van de Internationale Land
metersfederatie en in 1930 te Zurich het congres van de Internationale Vereeni
ging voor Fotogrammetrie.
In het Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde verschenen van hem:
Stereografische projectie. Coördinatenberekening, jg. 1908, blz. 9, 103;
Soldnersche coördinaten, jg. 1909, blz. 76;
Centreeren, jg. 1913, blz. 102;
Rijksdriehoeksmeting, jg. 1934 (jubileumnummer), blz. 195.
Op welke facet van een menschenleven moet men bij een gelegenheid als deze
het licht laten vallen: op de zuiver menschelijke, op de zakelijke? Scherp te
scheiden zullen beide niet zijn, zeer zeker bij een figuur als die van Kwist
hout niet. Hoe goed paste hij met zijn karaktereigenschappen: zijn ijver, zijn
aanleg, zijn goedheid, zijn hulpvaardigheid, zijn belangstelling voor de land
meetkundige wetenschap, op de plaats, die zijn levenslot hem had aangewezen.
Kan men over zijn werk schrijven, over de beteekenis van zijn leven voor het
Kadaster en voor de Landmeetkunde zonder aan den beminnelijken mensch te
denken, die zoo geheel één was met zijn werk?
Kwisthout heeft veel gedaan voor het Kadaster, maar wat niet minder
van belang is, ook voor de ontwikkeling van de landmeetkunde in grooter ver
band. Een belangrijk deel van zijn leven heeft hij doorgebracht bij de Rijkscom
missie voor Graadmeting en Waterpassing. Hij heeft hier veel en nuttig werk
verricht. Met welk een oprechte belangstelling kon hij van dit werk vertellen,
van de moeilijkheden om een goede aansluiting tot stand te brengen, bv. tusschen