4 drukke verkeer niet mogelijk is, lijkt mij toch het oriënteeren op de zon op plaatsen op onze breedte weinig doeltreffend. De Heer Meert ens immers verrichtte zijn metingen op den 24sten Juni, den dag, dat de zon vrijwel haar grootste, dus gunstigste noorde lijke declinatie heeft; ook de uurhoek was zoo gunstig mogelijk ge kozen in de buurt van 90°. Ondanks deze gunstige omstandig heden bedroeg de factor van At nog altijd 0,786. 's Winters, om streeks den kortsten dag, stijgt, bij een uurhoek van de zon van 30° 10 uur v.m. of 2 uur n.m.), op welk oogenblik de zon nog slechts 10° boven den horizon staat, deze factor nog tot 0,884, waarbij dus een fout van 1 sec in de tijdsbepaling voor 13" in het azimuth overgaat. In de omgeving van den aequator is de zon voor een azimuths- bepaling haast ideaal. Voor Batavia 6° Z.B.) berekende ik den factor van At bij een uurhoek van 80° (6u40m of 17u20m plaatse lijken tijd) en een declinatie van 0° (±21 Maart en 21 September) op slechts 0,104. Aan den evenaar zelf zou men, als men afziet van de verandering in declinatie gedurende den dag op 21 Maart en 21 September, zelfs heelemaal geen tijd noodig hebben bij de bepaling van het zonsazimuth, daar op die dagen de zon een baan Oost-Zenith-West beschrijft. Uit deze voor Indië zoo gunstige om standigheden zal, met het ontbreken van een dicht net van vaste punten, wel toegeschreven kunnen worden, dat daar (men zie het artikel van den Heer Roelofs in jaargang 1935 blz. 104 e.v.) de oriënteering op de zon veelvuldig wordt toegepast. In Nederland lijkt mij de methode, althans bij gemis van uitstekenden chrono meter en stopwatch, niet bruikbaar, en zal men, voor het verkrij gen van nauwkeurige resultaten, zijn toevlucht moeten nemen tot sterwaarnemingen. Zooals de Heer Meertens reeds heeft medegedeeld, komen twee methoden voor de azimuthsbepaling in aanmerking, waarvan ik in hoofdzaak die met behulp van den uurhoek nader wil be handelen, omdat de bij het Kadaster in gebruik zijnde theodolieten meestal een nauwkeurigen hoogtecirkel missen. Het komt er dus weer op aan met behulp van een tijdbepaling na te gaan, hoe lang het geleden is, dat de ster, die we voor onze waarneming willen gebruiken, den meridiaan van het punt van waarneming is gepasseerd. Deze tijd immers is de uurhoek. De be rekening van den uurhoek is wat minder eenvoudig dan bij een

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1937 | | pagina 4