64
Zoo is thans in het le hoofdstuk een drietal bladzijden ingevoegd over het
Indische hypotheekrecht, waardoor het overzicht van het recht in andere landen
aan volledigheid heeft gewonnen.
Naar uit het voorbericht bij dezen druk blijkt, beeft de Rotterdamsche Be
waarder ook een aandeel gehad aan de bewerking van dezen druk. Niet te
verwonderen is het dus, dat critiek geuit in dit Tijdschrift 1927/43 bij het ver
schijnen van den len druk, aanleiding gaf tot het herzien van sommige uitspra
ken. Zoo de meening van den schrijver over art. 1218, waarbij hij thans te
kennen geeft, dat de buitenlandsche hypotheekakte authentiek zal moeten zijn
volgens het daar geldende recht, tenzij bij tractaat anders mocht zijn bepaald
(blz. 132).
Op blz. 137 is ingelascht een gedeelte over het al of niet toelaatbare van het
gebruik van vervallen perceelnummers, waaruit blijkt, dat de laatste litteratuur
is verwerkt. De zinsneden over rectificatie van hypotheekakten en borderellen
zijn, ondanks de gedegen critiek van Van W i e c h e n, ongewijzigd herdrukt
(blz. 137). Ook is onveranderd gebleven de alinea op blz. 54 over de vraag, of
aanwerping onder aanwas is te begrijpen voor art. 1211.
Op blz. 56 komt thans een noot voor over hypotheek op een verdieping, die
de S. onbestaanbaar acht met verwijzing naar eenige jurisprudentie o.a. van 8
Januari 1935 van het Hof te 's-Hertogenbosch, die echter naar onze meening
niet als argument kan dienen tegen de mogelijkheid van verdiepingseigendom
en hypotheek daarop. Al moge dit instituut wegens de vermeerdering van con
flicten, die het kan brengen, minder gewenscht zijn, toch meenen we, dat het
mogelijk is volgens ons recht op de gronden, die we ontwikkelden in dit Tijd
schrift 1936/85.
Uitvoeriger en met verwijzing naar de laatste litteratuur wordt thans stilgestaan
bij hypotheek op het recht van erfpacht en de gevolgen bij het vervallen ver
klaren van dit recht; natuurlijk wordt ook aandacht gewijd aan de crisismaat
regelen terzake van hypotheken, executies en beslagen.
De executie in of buiten faillissement wordt eveneens uitvoeriger behandeld
met verwerking van nieuwe jurisprudentie en litteratuur, evenals de gebruiken
bij openbare veiling.
Bij de doorhaling vindt men het belangrijke arrest van den Hoogen Raad van
13 Maart 1930 (N.J. 1930/1411) aangehaald over de gevolgen van het onbevoegd
doorhalen door den voogd alleen van een inschrijving ten behoeve van een min
derjarige en de aansprakelijkheid van een Notaris terzake.
Op blz. 356 trof ons in noot 3 de aanhaling van P.W. 13499 met de opmer
king: „doorhaling met behulp van een uittreksel is niet geoorloofd", terwijl
bovenaan op blz. 357 de S. zijn vroegere meening handhaaft, dat overlegging
van een authentiek uittreksel met een afschrift is gelijk te stellen bij verzamel-
royementen. Wij blijven nog van meening, dat P.W. 13499 (zie ook P.W.
13757) niet verbiedt het doorhalen op grond van een authentiek uittreksel.
Met genoegen zagen we opgenomen de circulaire van de Haagsche Kamer van
Toezicht inzake verzamelroyementen. Het ware te hopen, dat deze eindelijk nu
tot het verleden gingen behooren.
Dat over de lijdelijkheid des bewaarders iets meer is opgenomen kan ons
slechts verheugen. We betreuren het, dat nergens eenig gewag is gemaakt van