74
het geheele gebied van den Indischen archipel, en daarvoor met
eenige wijzigingen ook eeuwenlang in het oude, met bosch bedekte
Europa, hebben voortgeduurd.
Voor vrijwel geheel Java, met uitzondering van Bantam, en voor
sommige gedeelten van de Buitengewesten, is daar verandering in
gekomen door de invoering van de cultuur op duurzame bouw-
velden, waarvan de sawahcultuur, de rijstcultuur op bevloeide vel
den, de voornaamste vorm is. Deze invoering heeft plaats gehad
lang voor de komst van de Europeanen op Java. Zij maakte moge
lijk een grootere concentratie van menschen op een beperkt gebied
dat blijvend kon worden geoccupeerd. En dit bracht vanzelf mede
de mogelijkheid van verdergaande staatkundige organisatie. Een
organisatie, die veel gemakkelijker van buiten te beïnvloeden was
en dat ook is geworden.
Om dat te bewijzen zou ik alleen willen aanhalen, dat, terwijl
het aanleggen van ladangs tot den huidigen dag in de Buitenge
westen evenals in de grijze oudheid onbelast is gebleven, de grond
belasting op Java, landrente geheeten, zooals de naam reeds aan
duidt (rent is het Engelsche woord voor pacht) afkomstig is van
het Engelsche tusschenbestuur aan het begin van de 19-de eeuw
onder Raffles. En Raffles volgde weer een regeling uit
Britsch Indië, die daar afkomstig was van Akbar den Groote.
A k b a r schreef voor, in de tweede helft van de zestiende eeuw:
..Daar zal gelaten worden aan iederen man, die zijn land bebouwt
zooveel als hij noodig heeft voor zijn eigen instandhouding tot de
volgende oogst is binnen gehaald, en voor zijn gezin, en voor zaad.
Zooveel zal hem gelaten worden: wat overblijft is bate van het
land en behoort te worden gestort in de schatkist van den Staat".
In het India van de Mogols was dit aandeel van den fiscus negen
tiende van de opbrengst. In 1830 werd dit aandeel door de Britten
teruggebracht op 80 later in 1855 tot 50 en thans ligt het
percentage van de opbrengst voor den Staat daar tusschen 45 en
50 i).
Op Java werd uitgegaan van het denkbeeld, dat van de op
brengst een vijfde gedeelte voor het Gouvernement zou zijn, dat
eveneens aanspraak kon maken op een vijfde gedeelte van de werk
kracht van de opgezetenen voor heerendienst.
x) H. Martin L e a k e. Land Tenure and Agricultural Production in the
Tropics, Cambridge, W. Heffer 6 Sons, 1927, blz. 22.