7
Het resultaat van deze berekening is, wat betreft de seconden,
niet geheel nauwkeurig, omdat gecijferd is met de gemiddelde
waarden van declinatie en rechte klimming. Ik heb echter slechts
met een voorbeeld willen aangeven, hoe men, door een van te voren
bepaald moment van waarneming, zich met een zeer globale tijds
bepaling kan behelpen. Verscheidene minuten voor en na het mo
ment van uiterste elongatie nl. is er nog nagenoeg geen beweging
in het azimuth (5 a 6 minuten voor en na den meest gunstigen
stand bedraagt voor de poolster de coëfficiënt van At nog slechts
0,0007. Zelfs in den ongunstigsten stand blijft de poolster voor azi-
muthsbepaling nog uitermate geschikt, omdat in voorste culminatie
(uurhoek 0) de coëfficiënt van At toch nog slechts 0,030 is.
Een fout van 5 tijdseconden wreekt zich dan in het azimuth voor
ruim 2 boogseconden.
Tengevolge van een beperkt uitzicht op den sterrenhemel kan
men ook genoodzaakt zijn te oriënteeren op verder van de pool
gelegen sterren met een declinatie kleiner dan 52°. Deze komen
dus nooit in een stand, waar de beweging in het azimuth nul is.
Hoe is het nu gesteld met de nauwkeurigheid van deze oriëntee-
ringsrichtingen?
De factor van A t moet minimum zijn. Daar cos 2
sin z
cos P
voor een bepaalde ster een bepaalde waarde heeft, moet
sin z
r r> sin w cos z sin S
zoo klem mogelijk zijn, of, daar cos P volat
sin z cos S
sin <p cos z sin S sin <p
dat - cosec2 ztg 3 cos zcosec2z minimum
sin2 z cos S cos
moet zijn.
Gedifferentieerd naar z is deze waarde dus nul.
2 cosec z cos z sin w cos z
t-sXtg S (cos z X t X
sin2z cos S sin2z
2 cosec z -|- cosec2 z X sin z) 0.
Deelende door cosec z
2 cos z sin w 2 cos2 z
2 X - tg 3:-2 —1=0
sin2 z cos S sin2 z
2 cos z sin <x> v sin2 z 2 cos2 z\
X—ri tgS - _2-=0
sin2 z cos
COS cos P