85 had de lezer reeds kennis gemaakt met de „harpedonapten ipxefimr] snoer, &niw aanhechten, vastknoopen). Deze snoerspanners maten niet alleen leng ten met hun met droog was ingewreven hennepsnoer, maar „waterpasten" er ook mede, door het te spannen tusschen twee verticale latten, met midden er op een gelijkbeenigen driehoek met den top naar beneden, waarop het schietlood moest inspelen. Zij zetten er ook rechte hoeken mee uit: hetzij door het spannen van het in het midden vastgegrepen snoer, waarvan de einden waren vastgemaakt op gelijke afstanden van het punt in de lijn waar de loodlijn moest worden op gericht, hetzij door den 3-4-5 steek. In steen gegrifte voorstellingen van aan den arbeid zijnde harpedonapten gaan terug tot 1400 v. Chr. Aan Demokritus (geb. 460 v. Chr.) wordt toegeschreven de bewering, dat hun werk in goeden roep stond. Als wij in eens overspringen naar het einde van het hoofdstuk over de instrumenten voor directe lengtemeting, daarmede ook naar de laatste der be schreven tijdsperioden, worden wij daar getroffen door tal van Hollandsche namen uit het begin der 17e eeuw: W. Snel li us, die ijzeren roeden zou hebben gebruikt voor een basismeting in 1606, W. J. B1 a e u, topograaf en cartograaf, geboren in 1571, Simon Stevin, aangehaald als beschrijver van een practische meetketting, Joh. S e m s en Jan P z n. D o u, die in hun „Prac- tijck des Landmetens" 1616, 1620) ook meetkettingen beschrijven „met groote ringen aan de einden" (zie „Hollandsche handvatten" in hedendaagsche prijs couranten). In de paragraaf over de zelfregistreerende lengtemeters komt onder de uitvinders van dit soort toestellen ook een Nederlander voor: Steven Hoo- g e n d ij k uit Rotterdam. Verderop in het boek bij de triangulatie-instrumenten (Jacobsstaf) wordt Gemma Frisius (1508—1555) vaak aangehaald, de leer meester van Mercator en triangulator van Vlaanderen. Bij de behandeling van de gnomon, de verticale staaf gebruikt voor schaduw- metingen, worden interessante mededeelingen gedaan over de bepaling der N.-Z. lijn. Er zijn in Egypte pyramiden, die tot op eenige minuten nauwkeurig zijn georiënteerd; dit moet echter bereikt zijn door waarnemingen op sterren. De hoofdstukken over indirecte lengtemeting en over hoekmeting behandelen allereerst de samenstellingen van staven, vervolgens het geometrisch kwadraat, het astrolabium, het kwadrant, de Jacobsstaf en ten slotte het triquetrum, waarvan een bepaalde vorm bekend is als de „parallactische lineaal" en waarmede ook nauw verband houdt de proportiepasser. Van deze genoemde instrumenten is het astrolabium ook weer een voorlooper van onzen theodoliet. De oude astrolabia, waarvan zich o.a. een collectie be vindt in het Britsche Museum te Londen, vertoonen vaak kunstig bewerkte ver deelingen; zonder meer is het niet gemakkelijk, ook voor iemand die op de hoogte is van den theodoliet, daarvan beteekenis en gebruik aan te geven; het boek van Dr. Schmidt geeft hier eenige uitkomst. Van de uitvoerigheid van het werk maakten wij reeds gewag. Hoever die gaat, moge nog blijken hieruit, dat aan een betrekkelijk eenvoudig instrument als de Jacobsstaf niet minder dan 40 bladzijden zijn gewijd. Onnoodig te zeggen, dat een geweldige bronnenstudie aan de samenstelling moet zijn voorafgegaan. Als „Nachschlagebuch" zal het dus goede diensten kunnen bewijzen aan ieder, die in de hierboven genoemde onderwerpen speciaal belang stelt. Maar met een dus-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1937 | | pagina 85