97 huizen, plantagien, tuinen of gronden, moeten door den Rooimeester worden bepaald alvorens eenig transport of overdracht daarvan mag te geschieden. Artikel 2. De belending en strekking wordt volgens het compas bepaald en aangewezen en de uitgestrektheid naar de meting met de Nederlandsche ellemaat, al hetwelk in den af te geven rooibrief duidelijk moet worden vermeld. Artikel 3. Wanneer de Rooimeester aangesproken wordt om eenig huis, plantagie tuin of stuk grond te rooijen moet men hem den koopbrief of ander bewijs van eigen dom ter hand stellen en hij zal de eigenaars der huizen, grond, plantagien of tuinen, waartegen het te rooijen huis, plantagien, tuin of grond grenst, daarvan schriftelijk kennis geven ten einde die belanghebbenden, zulks verkiezende, daar bij tegenwoordig mogen zijn; de bedoelde kennisgeving zal wel voor maar niet na verloop der hieronder staande tijden mogen geschieden; namelijk: vier en twintig uren als de huizen of gronden in het district van de stad gelegen zijn; drie maal vier en twintig uren wanneer de plantagien, tuin of gronden in de Oost of middeldivisie gelegen zijn, edoch in de westdivisie, alsdan vier maal vier en twintig uren. Artikel 4. Op den bestemden dag, hetzij dat de belanghebbenden daarbij tegenwoordig zijn of niet, volbrengt hij zijnen pligt; edoch eenige der belanghebbenden daarbij zijnde en de eene of de andere zich tegen de belending, strekking of uitgestrekt heid verzettende, zal hij de geopperde bezwaren aanteekenen om daarvan certi ficaat te kunnen verleenen; echter zal zulks hem niet mogen verhinderen van het huis, plantagie, tuin of grond te rooijen en den rooibrief af te geven, ten ware dat degene, die zich daartegen mogt hebben verzet, door middel van arrest of interdict de voortgang van het rooijen of de afgifte des rooibriefs zal hebben verhinderd. Artikel 5. Over eenig verschil aangaande publieke wegen, waartegen eenig huis, plan tagie, tuin of grond grenst, zal hij den Inspecteur der wegen moeten hooren door denzelven te verzoeken zich ter plaatse te laten vinden om deszelfs meening en gevoelen te verstaan; hij zal echter ofschoon den Inspecteur van begrip mogt zijn, dat eenige grond, welke als geen privaat eigendom wordt aangemerkt en waarover twijfel of verschil mogt zijn ontstaan een gedeelte uitmaakt der be zitting of landen daaraan grenzende, niet vermogen zoodanigen grond in zijne meting te begrijpen, maar wel de belanghebbenden aan de bevoegde autoriteiten verwijzen en het verleenen van het certificaat intusschen uitstellen; dan de In specteur stellig tegen het innemen des gronds zijnde, zal hij voortgaan in de uitoefening van zijn pligt, latende aan de partij, die zich deswege bezwaar mogt vinden, de vrijheid van zich daaromtrent te adresseeren, daar het behoort.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1937 | | pagina 97