99
In Artikel 1 zien wij, dat imperatief werd voorgeschreven, dat voor
den verkoop van onroerende goederen deze door den Rooimeester
moesten worden gemeten. Hiermede werd een der idealen van de
Vereeniging voor Kadaster en Landmeetkunde (meten vóór over
dracht) bereikt. Het valt te betreuren, dat bij Publicatieblad No. 126
van 1828 dit artikel is gewijzigd en daarna aldus luidde: „Niemand
zal, bij koop of verkoop van vaste goederen, verpligt zijn van den
Rooimeester gebruik te maken; alleen bij het ontstaan van verschil
over de rooijingen zal hij ter beslissing daarvan geroepen kunnen
worden".
Het is zeer jammer, dat men de verplichting tot meting heeft doen
vervallen, aangezien het publiek met graagte van deze ontheffing
gebruik heeft gemaakt, zoodat thans nog perceelen worden over
gedragen, waarvan de omschrijving dateert van het begin van de
vorige eeuw. Curiositeitshalve laat ik hier een dergelijke omschrij
ving volgen:
„Een huis en erve, staande en gelegen alhier in de Willemstad
aan de Zuidzijde van de Windstraat (volgens opgave der compa
ranten (destijds) onder nummer (oud) honderd een en zeventig),
volgens de nieuwe stadsverdeeling Moordenaarsstraat nummer
twaalf, bewesten de behuizinge (destijds) van de weduwe van
Mozes Penso met eigen muur gesepareerd en benoorden de behui
zinge (destijds) van Salomon Cohen Henriquez met zijn eigen
muur gescheiden en beoosten ieder met zijn eigen muur gesepareerd,
van de behuizinge van (destijds) Samuel van Benjamin de Casseres
met alle die stipulatie zooals in den laatsten koopbrief breeder is
gespecificeerd."
Ik vestig er de aandacht op, dat in deze omschrijving, die waar
schijnlijk nog uit de 18e eeuw dateert, zelfs iedere afmeting ont
breekt. Als ik daarenboven nog mededeel, dat in Willemstad drie
nummeringen bestaan:
le. de nummering van de Administratie van Financiën, waarbij
ieder „zelfstandig effect" een nummer kreeg (dit is het num
mer in vorenstaande omschrijving vermeld: (oud) honderd een
en zeventig);
2e. de nummering, bekend als de nieuwe stadsverdeeling;
mogten ontstaan ten einde degenen die door zijn verzuim of nalatigheid mogten
geleden hebben, hunne schade en nadeelen op hem mogen verhalen.