12
dat een fotogrammetrische vernieuwing, in deze tijden tot stand
gebracht, alsdan de beschikking zal geven over een grafische, door
den tijd in waarde verminderde, voorstelling van de bodemindee-
ling met een groote verzameling van veldwerken zonder onderling
verband, n.a.w. over een instrument dat veel gelijkenis zal vertoo-
nen met het kadastrale archief op het tijdstip, waarop de eerste
KAD-steen zou worden geplaatst.
Een keuze tusschen deze twee toekomstbeelden is voor mijn oud-
iandmetershart niet moeilijk, zij zou echter met die van Professor
Schermerhorn niet overeenstemmen.
Met dit al wil ik volstrekt niet zeggen, dat ik de beteekenis van
de luchtfotogrammetrie niet hoog zou aanslaan. Het tegendeel is
waar. Ik ben er volkomen van overtuigd ware dit niet zoo ge
weest, dan zou het artikel van Professor Schermerhorn mij
die overtuiging hebben bijgebracht dat zij voor samenstelling
van rivierkaarten. wegenkaarten, topografische kaarten van buiten
gewoon nut is, dat zij voor opneming van nog niet in kaart ge
brachte landstreken, zooals de nu ondernomen kaarteering van
Nieuw-Guinea, de aangewezen werkwijze is, ook zelfs, dat zij bij
een kadastrale hermeting van de plassengebieden en de in vorige
eeuwen uitgeveende terreinen van ons land een terrestrische op
meting misschien voor een groot deel zou kunnen overnemen, maar
indien het gaat om zoo nauwkeurig mogelijke plaatsbepaling van
de horizontale projectie van voorwerpen en teekens die, voor verre
weg hun grootste aantal, uit de lucht niet waargenomen kunnen
worden, en om nauwkeurige aanwijzing van eigendomspunten, die
op het terrein niet zichtbaar zijn, zal zij naar mijn meening de hui
dige kadastrale werkwijze niet kunnen vervangen.
Misschien zal de tijd eenmaal leeren, dat ik ongelijk heb, maar
ik vrees toch, dat het mij niet meer gegeven zal zijn dit zelf nog in
te zien.
Een der voornaamste factoren, die bij het besproken vraagstuk
in aanmerking komen, is wel die van de kosten. Maar te dezen
opzichte ontbreken de vereischte gegevens. Toch kan ik eenige
aanleiding vinden dit punt aan te roeren, in de mededeelingen on
langs gedaan in het Verslag over 1934 van den Topografische
Dienst (Tijdschr. v. K. en L„ jg. 1935, pag. 213) alsmede in een,
in diverse couranten opgenomen artikel: ,,Onze vliegende Jand-