102
inzake het heerlijk recht van visscherij, waarin uitvoerig wordt geciteerd uit
„verleybrieven" van 1428 en tal van andere oude documenten, met als resul
taat, dat de eischers in dit proces met nul op het request naar huis werden ge
zonden en zich voortaan moesten onthouden van het uitoefenen van het visch-
recht in een bepaalde poldervaart.
N. J. 1938/366. De Hooge Raad wees een arrest inzake wegbelasting, waarbij
ter sprake kwam de kwestie of een complex perceelen van één eigenaar (één
artikel in den kadastralen legger, groot 339.43.03 ha) in zijn geheel op een
openbaren weg uitgang had en dus terecht als één geheel in de belasting was
aangeslagen. De verordening van de gemeente luidde, dat geheven werd wegens
gebouwde eigendommen en daarbij behoorende erven, die aan openbare land- en
waterwegen in de gemeente belenden of in de onmiddellijke nabijheid daarvan
zijn gelegen en wegens ongebouwde eigendommen, die aan deze wegen belenden
of daarop uitgang hebben. De Raad van Beroep had beslist, dat het landgoed
niet als een ondeelbaar geheel kon worden beschouwd, maar dat het in gedeelten
aan de verordening moest worden getoetst en zoo een nadere aanslag behoorde
te worden vastgesteld, waarop deze Raad de zaak terugwees naar het ge
meentebestuur. De grieven in cassatie aangevoerd, werden door den Hoogen
Raad gedeeltelijk aanvaard en zoo werd door dit college de zaak teruggewezen
naar den Raad van Beroep. De Hooge Raad was het in de hoofdzaak echter wel
eens met den Raad van Beroep, dat het landgoed niet als één geheel moest wor
den aangeslagen, maar dat van de onderdeelen moest worden vastgesteld of ze
voldeden aan de eischen van belastbaarheid in de verordening aangegeven.
Verschenen is een nieuwe uitgave van deel III afl. 1 van Léon's Rechtspraak,
dat alleen is gewijd aan de Wet op de Grondbelasting (Prijs f 15. Het is
bewerkt door Mr. J. van der Poel en J. J. Rus, respectievelijk hoofdin
specteur der Invoerrechten en Accijnzen en inspecteur der Directe Belastingen.-
Van dit werk zijn al in verschillende periodieken zeer gunstige recensies ver
schenen en wij willen hieraan toevoegen, dat wie iets over de geschiedenis van
de belasting, over de toepassing van de verschillende artikelen der wet en de
tallooze beslissingen daarover, wil weten, nimmer tevergeefs zal zoeken in deze
ruim 500 pagina's. Ook wordt in een tiental bladzijden geschetst, hoe het Ka
daster is totstandgekomen en hoe de bijhoudingsdienst is geregeld. Het is ver
heugend op te merken, dat een en ander door de schrijvers zoo goed uit de
voorschriften is begrepen, al doet een enkele zinswending een ingewijde wel
eens even glimlachen, en al is b.v. de vermelding, dat de staat 75 „na goedkeu
ring door den bewaarder wordt verzonden aan den ingenieur-verificateur" fout.
Ook het instituut hoofden van bureaux is in het boek nog niet genoemd, hoe
wel deze 4e druk van 1937 is. Bij artikel 17 van de wet (hermeting op kosten
van ongelijk) vermelden de auteurs ook maar alleen de bekende uitspraak van
Gd. St. van Noord-Holland van 1872, waarin werd beslist, dat de aangewezen
deskundige hetzelfde perceel moet nameten, als de landmeter heeft opgemeten en
niet moet letten op eigendomsaanspraken, die reclamant meent te hebben op ge
deelten van aangrenzende perceelen. Echter als dit wel gebeurt door den des
kundige en Ged. St. volgen dezen bij hun uitspraak, dan moeten zoo noodig het
kadastrale plan en de kadastrale grootte worden gewijzigd, want hooger beroep