105 van de gevallen, dat onroerend goed onder bewind is gesteld. Al geeft de wet nergens een voorschrift tot publicatie, zoo is de S. van meening, dat sinds het bekende Arrest van den Hoogen Raad van 1919 over art. 1401 B.W., uit de „zorgvuldigheid, die in het rechtsverkeer betaamt" voor den bewindvoerder deze plicht voortvloeit. En dan wil S. dit gegoten zien in den vorm als thans ge bruikt voor het stellen van aanteekeningen van cessies e.d. in de hypothecaire registers; ook wordt verwezen naar P.W. 12955 fideï commis aanteekenen in hoofd legger). Het denkbeeld komt ons zeer juist voor, omdat speciaal de ka dastrale legger in deze richting nog heel wat meer nuttige gegevens openbaar kan maken ten gerieve van het publiek en ten bate van de rechtszekerheid. „Servituten en Kettingbedingen" is de titel van een bijdrage in nos. 3565 en 3566, die onzen lezers zeker belang zal inboezemen. De eischen gesteld aan het geldige servituut worden door den schrijver-notaris nagegaan en aan bepaalde praktijkgevallen getoetst. Een en ander op het gebied van den woningbouw, waarbij men bepaalde buurten neringvrij wil houden of uitsluitend voor villa- bouw wil reserveeren. Waarbij verder ter sprake komen de verplichtingen, die men zakelijke werking tracht te geven door een kettingbeding als een servituut niet mogelijk is. In no. 3566 is opgenomen een artikel van landmeter A. G o v e r s over de overdrachtsakte, met figuren toegelicht, waarin nog eens weer op de moeilijk heden en de noodzaak van een goede kadastrale aanduiding de aandacht wordt gevestigd. Ten slotte vermelden we nog de bijdrage over eenige onbekende ontwerpen van een nationale wet op het notarisambt in no 3571. Hierin komen gegevens voor, die men in de bekende werken over de Notariswet niet vindt. Interessant is een eedsformulier uit Holland van 1803, dat in groote trekken de notarieele werkzaamheden behandelt en waarin o.a .nog voorkomt, dat de notaris moet zweren „geen" transport- of hypotheekakten te zullen maken, omdat men het monopolie van de gerechtelijke opdracht voor schout en schepenen of voor den rechter wilde handhaven. Natuurlijk wordt hier door de schrijvers (2 candidaat-notarissen) herinnerd aan het Ontwerp B.W. 1820, dat in art. 1029 eischte „authentiek" transport van onroerend goed. Tersprake komt verder een concept-reglement van 1808 door den toenmaligen Minister van Justitie aangeboden. Uit ontwerpen, vervaardigd door de H.H. Bondt en Reuvers wordt vrij uitvoerig geciteerd (jaartal ontbreekt) o.a. over de kwestie, die art. 30 van de Notariswet 1842 nog steeds doet ontstaan, hoe n.l. moet worden gehandeld als een der partijen niet kan onderteekenen. In het ontwerp Reuvers wordt hiervoor een zeer duidelijke bepaling opgenomen, dat „door den comparant" ter zake een verklaring moet worden afgelegd, welke verklaring in de akte moet worden opgenomen. De zaak, die thans nog in hooger beroep aanhangig is over de vraag of de notaris in feite buiten zijn standplaats mag wonen, lost het ontwerp-B o n d t op, door te bepalen, dat hij moet wonen binnen den omtrek van zijn residentie. Bij overtreding wordt hij geacht afstand van zijn ambt te hebben gedaan.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1938 | | pagina 103