106
We moeten nog melding maken van de ontvangst van het bekende Fikkert's
Jaarboek 19381dat evenals zijn vele voorgangers op keurige wijze is ver
zorgd en weer een schat van gegevens bevat op het gebied van Notariaat en
Registratie, alles bijgehouden tot 1 Januari 1938. Nieuw opgenomen is een ru
briek „Bevoegdheid van Consulaire Ambtenaren", waarin men in een tiental blz.
bijeen vindt de gegevens over de bevoegdheden dezer ambtenaren, over de ge-
heele wereld verspreid, ten aanzien van burgerrechtelijke handelingen. Zoo blijft
dit jaarboek steeds meer voldoen aan de eischen, die de praktijk stelt.
Tijdschrift voor het Kadaster in Ned. Indië1). Jaargang 1937 nrs 1 en 2 be
vatten van de hand van den redacteur Mr. C. G. van Huls een uitvoerig
betoog over het Rapport van de Commissie-S p i t, inzake het verkrijgen van
grond in Indië voor den niet-Inlander. In het boekje van Mr. Jaarsma-
„Grond voor den Nederlander" (zie T. 1937/18) 1) wordt een lans gebroken
voor het opheffen van allerlei bezwaren (vervreemdingsverbod en domeinverkla
ring), die volgens dezen S. een gezonde grondpolitiek in den weg staan. Een
zoojuist verschenen boek: „Empire-building"1) over deze zelfde kwestie draagt
geen auteursnaam, doet echter wat den stijl betreft vermoeden, dat Mr. J a a r s-
m a er aan heeft medegewerkt (zie T 1938/99). Beide werken dringen er op aan,
soms op zeer heftige wijze, dat ten spoedigste de mogelijkheid worde geopend,
dat in Indië grond in Europeeschen eigendom kan worden verkregen, om te be
reiken, dat zich alsdan kan ontwikkelen een flinke middenstand, ook op land
bouwgebied, wat broodnoodig voor de sociale structuur van het land zou zijn.
Vooral „Empire-building" schildert in felle kleuren de gevolgen als deze maat
regelen zouden uitblijven. Het rapport-S p i t wil de mogelijkheid openen, dat
Indo-Europeanen ten hoogste 5 bouw in erfelijk-individueel bezit kunnen krij
gen, waardoor de I. E. echter in het desa-verband voor zijn rechten op den
grond zou worden opgenomen, wat zoowel Jaarsma als Van Huls totaal
verkeerd achten. Van Huls doet dan het denkbeeld aan de hand om via het
instituut van den „agrarischen eigendom", die door den Inlander kan worden
verkregen en met goedvinden van den Gouverneur-Generaal aan niet-Inlanders
kan worden overgedragen en dan gewone eigendom wordt, een betere oplossing
te vinden, waarbij niet getornd behoeft te worden aan heilige huisjes als domein
verklaring en vervreemdingsverbod, al moet de gelegenheid worden geboden om
meer dan 5 bouw te verwerven en al moeten de formaliteiten worden vereen
voudigd. Ter vereenvoudiging denkt Van Huls zich alles aan éénzelfden
dienst opgedragen, n.l. aan den kadastralen dienst, die thans al voor de op
meting enz. zorgt, en aan welken ook de overboeking zou moeten worden op
gedragen, met uitschakeling van den Landrechter, die thans de „uitwijzing"
doet. Van Huls ziet er geen bezwaar in, om voor dezen „eigendom" een
aparte administratie, naast de bestaande kadastreering van de andere, met
Westerschen titel bezeten gronden, op te zetten. Wellicht, dat later deze kunnen
samensmelten en dan zoowel de kadastrale als de mutatiewerkzaamheden voor
alle rechten op den grond in één hand kunnen komen. Het zeer uitvoerige ar
tikel zal den lezers van „Grond voor den Nederlander" en „Empire-building"
2) Aanwezig in de bibliotheek van K. en L.