137
zijn de van die verkeerd gerechercheerde perceelen ten onrechte ge
maakte akten van gedeeltelijke doorhaling, waarbij de in feite niet
bezwaarde, maar alleen administratief met inschrijvingen bezwaard
verklaarde perceelen, de zoogenaamd besmette perceelen, uit die in
schrijvingen zijn ontslagen. Het publiek moest zich op die vrij kost
bare manier bevrijden van den last, dien het van die besmetting
ondervond. De bewaarder wilde dan geen verklaring van het niet
meer bestaan van hypothecaire inschrijvingen afgeven zonder die
akte van doorhaling. In de meeste gevallen berustte het opgeven
van die zgn. bezwaardheid op ambtelijke gemakzucht, daar in den
regel na behoorlijk onderzoek buiten het officieele register wel te
constateeren is, op welke perceelen of perceelsgedeelten een in
schrijving werkelijk rust.
De zgn. besmetting is een veel te mooi woord, voor een door den
bewaarder of zijn personeel gemaakte ambtelijke [out.
Nu mogen wij met voldoening constateeren, dat het Hoofdbe
stuur der Registratie bij de beoordeeling van die stof steeds een
ruim en gezond standpunt heeft ingenomen en het heeft herhaalde
lijk in dezen aan de bewaarders hun ambtsplicht voorgehouden.
Reeds in P.W. No. 4884 (Min. Res. 15 December 1865 No. 63)
verklaarde het Hoofdbestuur niet te kunnen billijken de weigering
van een bewaarder om een getuigschrift van onbezwaardheid af
te geven van een perceel, dat volgens de onnoozele raadpleging van
de perceelenregisters alleen, bezwaard zou zijn geweest met een in
schrijving, terwijl een enkele blik op de kaart en de oude hulp-
kaarten voldoende was om te zien, dat het bewuste perceel on
mogelijk kon ontstaan zijn uit het perceel, dat bezwaard was met
de inschrijving, die de bewaarder als op het perceel drukkende had
opgegeven. De motiveering van het Hoofdbestuur was in dat P.W.
theoretisch zeer juist. De Min. Res. vestigde er de aandacht van
den bewaarder op, dat de werking van een administratief kada
straal voorschrift nooit invloed kan hebben op de rechten van de
schuldeischers en dat het juridisch vast staat, dat de in een inschrij
ving omschreven oppervlakten nooit vergroot kunnen worden. (Ver
kleind kunnen ze wel worden, maar dat alleen door een gedeelte
van het verbondene uit het verband te ontslaan.) Er bestond geen
enkele grond om van het perceel, dat niet afkomstig kon zijn van
het onderzette perceel, een getuigschrift van onbezwaardheid te
weigeren. Toch kon het Hoofdbestuur den onwilligen bewaarder