140
en hypothecaire gegevens volledig heeft plaats gehad. Maar
evenmin kan de beëedigd klerk zijn niet officieele opgaaf klaar
maken, voordat hetzelfde onderzoek heeft plaats gehad. Er staan
den beëedigd klerk hierbij geen andere gegevens ten dienste dan
den bewaarder. Na dit onderzoek moet de lijst van openstaande in-
schrijvingen en beslagen op elk perceel behoorlijk opgeteekend
worden, vóór de gegevens aan het publiek kunnen worden mee
gedeeld. Dit heeft plaats: I. door aan het publiek de openstaande
inschrijvingen op de toonbank voor te leggen; II. door overnemen
uit die registers door den beëedigd klerk van datgene, dat hij voor
zijn lastgever noodig vindt; III. door het daarna maken van de offi
cieel door den bewaarder af te geven stukken.
Het is duidelijk, dat het recherchewerk in al die gevallen het
zelfde moet zijn. Het verschil in de wijze van behandeling begint
eerst na het recherchewerk. Voor de recherche heeft
de Staat in alle gevallen de volle verant-
woordelijkheid te dragen. Deze opvatting heb ik
steeds gehad en herhaaldelijk verdedigd, maar ambtelijk kreeg ik
hierbij ongeveer geen bijval. Ik kan hier ook nog verwijzen naar
de gedachtenwisseling te dezer zake tusschen Prof. Dr. P. J.
A d r i a n i en mij naar aanleiding van de beantwoording van een
vraag in het W.P.N.R. omtrent de verantwoordelijkheid van den
beëedigd klerk voor een foutief gedane schriftelijke opgaaf van
bezwaardheid. Daarom heeft het zoo bekende Arrest van den
Hoogen Raad van 12 Maart 1937, ambtelijk medegedeeld in P.W.
No. 13994, mij zoo'n voldoening gegeven. Daarbij toch is de Staat
verantwoordelijk gesteld voor de opgaaf omtrent de bezwaardheid
van een perceel, gegeven aan de toonbank, waarbij het publiek zelf
de gegevens uit de opengelegde registers had overgenomen, maar
waarbij niet medegedeeld was, dat er behalve de opgegeven hypo
thecaire inschrijvingen ook nog een beslag op het perceel rustte.
Diezelfde aansprakelijkheid zou aanwezig geweest zijn, indien een
of meer openstaande hypothecaire inschrijvingen, die op het per
ceel rustten, niet vertoond zouden zijn. Hierbij is zuiver onder
scheiden, waar de zaak van den Staat ophield. Dit was na het
openleggen van de registers, waaruit het publiek zelf kon overne
men wat het van belang achtte. Daar in het onderhavige geval
bewezen werd geacht, dat door den Staat verzuimd was mede te
deelen, dat er ook nog een beslag op het perceel rustte, moest de