143 bewaarders en hun personeel te verstandig zijn geweest om zich al te letterlijk aan de ambtelijke voorschriften te houden. Meer dan eens is in de grijze oudheid verboden andere registers aan te houden (en te raadplegen) dan de officieele registers, aan de be waarders door het Bestuur verstrekt. Zoo werd b.v. bij Circ. 760 (27 Mei 1845) in art. 2 aan de bewaarders verboden boven en behalve de thans aangehouden woordenboeksgewijze ingerichte ta fels bijzondere wegwijzers in de registers van in- en overschrijving aan te leggen of bij te houden. We weten, dat op de meeste kan toren dit voorschrift niet al te letterlijk is opgevolgd. Wat hoog noodig bleek, werd toch gedaan. Hoewel het ook verboden is in het Register 69a de vervallen inschrijvingen door te halen, werd vaak op voor ingewijden duidelijke wijze aangeduid, welke inschrijvingen doorgehaald waren. Bijna overal wordt een register aangehouden, waarin de doorgehaalde inschrijvingen ook werkelijk worden door gehaald, zoodat bij het rechercheeren van de perceelen alleen de openstaande inschrijvingen behoeven te worden geraadpleegd, waardoor een enorme arbeidsbesparing wordt verkregen en op rustiger wijze kan gewerkt worden dan door het opslaan van al de doorgehaalde inschrijvingen. Verder zijn de bewaarders en de be- eedigde klerken al jaren bezig het resultaat van recherches bij af geven van Staten of bij het geven van inzagen, in registers, de zgn. Statenboeken, vast te leggen. Naar die boeken wordt in het Register 69a verwezen om bij een volgende gelegenheid te kunnen profitee- ren van het vroeger verrichte werk. Het tegenwoordig Hoofdbe stuur neemt dit de ambtenaren niet kwalijk, integendeel, de be waarders worden nl. in de kredietvoorschriften gemachtigd tot de noodige uitgaven om die boeken in goeden staat te houden. Een ruim gebruik wordt van die registers gemaakt, maar het bezwaar is, dat men ze niet behoeft te houden of te raadplegen. Als officieel Register heeft men alleen het Reg. 69a. Nu is het noodzakelijk, dat dit verbeterd wordt, en wel zoodanig, dat de besmettings- en andere gevaren tot een minimum zijn teruggebracht. Dan is daarmee aan het tweede groote argument voor de algeheele vernieuwing de kracht ontnomen. 3. Thans kom ik aan een derde argument voor de algeheele vernieuwing. Dat is, dat er tal van nu nog openstaande inschrij vingen zijn, die geen reden van bestaan meer hebben wegens het reeds lang tenietgaan van de hoofdverbintenis, terwijl de doorha-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1938 | | pagina 141