144 ling niet heeft plaats gehad. Wordt die noodig, b.v. bij verkoop of bij nieuwe hypotheekstelling, dan brengt het groote moeilijkheden mee. Er zijn gevallen van onwil bij de vroegere schuldeischers of hun rechtverkregenhebbenden, terwijl het belang niet groot genoeg is om de onkosten te maken, verbonden aan een procedure, om den onwillige te dwingen. Ook zijn er gevallen, waarin het niet mogelijk is de toestemming van den ingeschreven schuldeischer te krijgen. Bij een voorschrift tot algeheele vernieuwing zullen deze inschrij vingen, waarvan niemand meer de vernieuwing zal kunnen ver zoeken, automatisch verdwijnen. Dit is een goed argument en er is veel voor te zeggen. Terecht wil men bevrijd worden van die oude inschrijvingen, die geen reden van bestaan meer hebben. Door de algeheele vernieuwing krijgt men dat gedaan. Maar dan vraag ik me af: is daar nu algeheele vernieuwing voor noodig? Schiet men nu met de algeheele vernieuwing het beoogde doel niet voorbij? Is het niet beter zich te beperken in de maat regelen, die last en kosten aan het publiek bezorgen en zijn krach ten meer te besteden aan de zoo hoog noodige verbetering van de boekhouding? Dat de oude inschrijvingen, die geen reden van bestaan meer hebben, moeten verdwijnen, daarover bestaat geen verschil van meening. Hiervoor kan men verschillende wegen bewandelen, b.v. I. behoud van ons art. 1236 B.W. met af en toe, wanneer, zoo als nu, de behoefte daaraan bestaat, een gelegenheidswet tot ambts halve doorhaling van de inschrijvingen tot een bepaalden datum genomen, met de bevoegdheid van de schuldeischers om handhaving van hun inschrijving te verzoeken (dit stelsel zou ik willen aanbe velen II. terugkeer tot het stelsel van den Code, dat is verplichte ver nieuwing na een bepaald aantal jaren; III. beperkt stelsel van den Code, d.w.z. wel een bepaalden levensduur van de inschrijvingen vaststellen, maar evenals bij I de bevoegdheid tot handhaving van de inschrijvingen openlaten (het Noorsche stelsel). Laten we een en ander nader bezien. De bepaling van ons art. 1236, dat de inschrijving de hypotheek doet standhouden zonder vernieuwing, is met ingang van 1 Januari 1829 in werking getreden (Wet van 22 December 1828). Welbe-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1938 | | pagina 142