145
wust is toen gebroken met het stelsel van art. 2154 van den Code,
dat luidde: „Les inscriptions conservent l'hypothèque et le privilège
pendant dix années, a compter du jour de leur date; leur effet cesse,
si ces inscriptions n'ont été renouvellées avant l'expiration de ce
délai." Bij dit stelsel moet elke 10 jaar opnieuw inschrijving ge
nomen worden met de daaraan verbonden kosten en lasten, op
straffe van tenietgaan van de inschrijving. Het hoofdmotief voor die
bepaling was, dat het zonder die tienjarige vernieuwing voor den
bewaarder onmogelijk werd geacht „de se retrouver dans cette foule
de registres qu'il lui aurait fallu conserver toutes les fois, qu'on lui
aurait demandé un certificat d'inscription". Hier dus ook de onover
zichtelijke boekhouding, die het noodig maakte in de wet vernieu
wing op zoo korten termijn vast te leggen. De bepaling werd hier
in 1828 niet meer noodig en de last op het publiek te zwaar geacht
en te gemakkelijk werd de rang van de inschrijving verloren. Bo
vendien is er tegen het Code-stelsel aan te voeren, dat door het
spoedig automatisch verdwijnen van de inschrijvingen, de meeste
doorhalingen van de inschrijvingen, die spoedig aan de beurt van
verdwijnen zijn, achterwege blijven bij het tenietgaan van de ver
bintenis. Daardoor is er veel minder overeenstemming met den wer-
kelijken hypothecairen toestand van de perceelen dan bij ons stel
sel, waarbij in den regel de doorhaling gemaakt wordt op het daar
voor aangewezen oogenblik, het tenietgaan van de hypotheek.
Ambtelijk is het Code-stelsel evenwel zeer gemakkelijk en daarom
is van ambtelijke zijde heel vaak op terugkeer tot den Code aange
drongen. Hierbij kan ik verwijzen naar het Wetsontwerp 1860 en
de verslagen van de Staatscommissies van 1867 en 1887.
Terugkeer tot dit stelsel met een korten levensduur van de in
schrijvingen lijkt thans geheel buitengesloten. Mocht al ooit het
stelsel weer aanvaard worden, dan zou het toch zeker met een ter
mijn van 25 of 30 jaar moeten zijn.
En dan zal men toch zeker wel kunnen verwachten, dat er, be
halve de langere duur, ook nog de gelegenheid tot handhaving zou
gelaten worden. Het is zeker, dat de bezwaren tegen de boekhou
ding het hoofdmotief zijn geweest voor de voorstellen tot terugkeer
tot den Code.
In België is in 1851 het Code-stelsel weer aanvaard met een le
vensduur van 15 jaar.
Hier is thans de heerschende meening, dat art. 1236 moet ge-