19
De heer Scheffer wil de volgende clausule zien opgenomen: ,,de afdeelingen
komen, indien mogelijk, ten minste viermaal per jaar bijeen."
De heer Hemmes acht het beter, het aantal vergaderingen dwingend voor
te schrijven.
De Voorzitter wil het vastgestelde aantal (viermaal per jaar) aanhouden. In
alle afdeelingen, uitgezonderd Limburg enz. is dit mogelijk gebleken. Nu een
gedelegeerde van het Bestuur aanwezig zal zijn, zal ook in het Zuiden meer
animo bestaan voor de volgende vergaderingen.
De heer Smit heeft geen bezwaar, het nog eens te probeeren viermaal per
jaar te vergaderen.
Verder is in den brief vermeld, dat de afdeeling geen behoefte heeft aan een
afdeelingsreglement.
Daar alle afdeelingen reeds een reglement hebben ingediend, acht de Voor-
zifter het wenschelijk, dat deze afdeeling het eveneens alsnog doet.
De heer Smit zegt, een reglement te zullen insturen.
De heer Scheffer vraagt zich af, waarop de onaangename zin, voorkomend
in het rapport, ingediend bij de Ned. Landm. Federatie door den heer
Roborgh, gebaseerd is. Uit deze zinsnede zou blijken, dat de niet-ambtenaren
onbetrouwbaar zouden zijn. Zijn alle ambtenaren dan wel betrouwbaar?
De Voorzitter antwoordt, dat dit rapport waarschijnlijk niet in bespreking zal
komen, doordat er te veel rapporten bij die commissie zijn ingediend. Het zal
dus alleen voor kennisgeving aangenomen worden. Zou een conclusie worden
geformuleerd, dan kan alsnog geprotesteerd worden.
De heer Smit ziet in het rapport de meening weerspiegeld van het kantoor
te 's-Gravenhage. In verband hiermede brengt hij ter sprake de zeer uiteen-
loopende opvattingen omtrent de opleiding van de arbeidscontractanten op de
diverse kantoren: op het eene kantoor mogen ze geen enkele grensuitzetting ver
richten, op het andere liefst zooveel mogelijk.
De heer H a r m s e n zou gaarne in het eerstverschijnend H. O. een volledig
bijgewerkte ledenlijst met opgave van de functies van de ieden, zien opgenomen.
De Voorzitter zegt, dat aan dit verzoek gevolg zal worden gegeven.
Hierna volgt een geanimeerde discussie over de invoering van het instituut
van buitengewoon landmeter van het Kadaster. Het Bestuur wordt opgedragen,
bij zijn eerstvolgend bezoek aan het Departement, over een spoedige invoering
te spreken. De leden zouden gaarne willen weten, wat hun na 1 Maart 1938
te wachten staat: de beslissing van het Departement zouden zij gaarne tijdig
vernemen, dit met het oog op toekomstplannen.
Na de Rondvraag sluit de Voorzitter de vergadering.
De Secretaris.