40 aan de orde. Hij moet zich op dat oogenblik een inzicht gevormd hebben omtrent de nauwkeurige afmetingen van ontworpen straten, pleinen enz. en bij gemeentelijke exploitatie van de hoeveelheid bouwterrein in de afzonderlijke bouwblokken. Dit inzicht kan hij verkrijgen, hetzij door een verkaveling op het terrein, hetzij door een bepaling van de afmetingen der bouwblok ken op zijn bureau. Deze laatste methode wordt in Amsterdam steeds gevolgd. Wij verkrijgen hierdoor het zg. „matenplan", dat is een teekening, waarop de juiste afmetingen van alle bouwblok ken voorkomen. Dit matenplan is natuurlijk slechts dan op te ma ken, indien straataansluitingen, in het te exploiteeren gebied ge spaard blijvende bebouwingen, in het algemeen al die terreinsvoor- werpen, welke het uitbreidingsplan beheerschen en doen aanslui ten bij de oude stad, van te voren nauwkeurig in een wiskundigen grondslag bekend zijn. De eischen te stellen aan den voor dit doel benoodigden wiskundigen grondslag zijn zeker zoo hoog te stellen als de eischen, waaraan de grondslag moet voldoen voor kadastraal gebruik. Den eisch van hooge nauwkeurigheid zien we bij vele gemeentelijke landmeetkundige werkzaamheden. Nadat de gege vens voor het matenplan in coördinaten bekend zijn, is de verkrij ging van de maten een rekenprobleem geworden. Moet het uitbreidingsplan („matenplan") te z.t. op het terrein worden uitgebakend, dan doet men dit het eenvoudigst op de vol gende wijze. Door berekening wordt het matenplan vastgelegd aan den wiskundigen grondslag. Hoeken van bouwblokken worden dus loodrecht geprojecteerd op daartoe geschikte meetlijnen, of wel rooilijnen worden met deze meetlijnen gesneden. Na deze laatste voorbereiding op kantoor met de rekenmachine, verloopt de uit zetting op het terrein in den regel zeer vlot; men komt niet meer voor verrassingen te staan, de te bereiken nauwkeurigheid in de maatbepaling komt vrijwel overeen met de nauwkeurigheid van den gebruikten wiskundigen grondslag. Als een groot voordeel van het gebruik van een matenplan noem ik het feit, dat een uitbakening in onderdeelen niet zal behoeven plaats te vinden alvorens de eventueele ophoogingswerkzaamheden voor het meerendeel zijn verricht. Bovendien zijn plannen in hun details meermalen tot het laatst aan wijziging onderhevig. Het wijzigen van een matenplan is een eenvoudige zaak; het wijzigen van een uitzetting op het terrein is minder eenvoudig, en geeft veel

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1938 | | pagina 38