47
Volgens Prof. E g g e n s is dit juist „de" oplossing voor de geschetste moei
lijkheden.
De inzender en ondergeteekende komen in No. 3544 op deze zaak terug,
waarin ook wordt aangetoond, dat het vestigen van een „buurweg bij titel
mogelijk geacht moet worden.
Schrijver dezes wilde aan iederen kooper een onverdeeld aandeel in den weg
geven, de redactie acht het nog eenvoudiger, ieder een reëel stuk in privé- eigen
dom te geven met bepaling, dat dit stuk is bestemd tot deel van een „buur
weg".
In No. 3554 komt een andere inzender met een argument tegen deze op
lossing door te betoogen, dat art. 719 staat in den titel van burenrechten, die
voortvloeien uit de bepalingen der wet in verband met de ligging van de
erven, waaruit dan een daadwerkelijk gebruik en niet een gebruik krachtens
titel van vestiging zou volgen noodzakelijk om een buurweg te doen ontstaan.
Wat de Redactie hierover opmerkt, lijkt ons voldoende om de verdedigde
oplossing rechtens te fundeeren. Als de buurweg met gemeene toestemming, dus
bij titel, wordt verlegd, ontstaat een andere buurweg, of zou dan moeten wor
den aangenomen, dat er dan een servituut is ontstaan, zooals deze inzender
het voorstelt
Volgens Prof. E g g e n s is in de door hem voorgestelde oplossing verkregen
een „buurweg", die een aan alle geburen toekomend recht oplevert, waardoor
zij een gemeenschap van gerechtigden vormen met een gemeenschappelijk recht,
beheerscht door de bepalingen van het „burenrecht", en niet een aantal ge
rechtigden uit erfdienstbaarheid eenerzijds tegenover een aantal verplichten
anderzijds.
Bij een executorialen verkoop met rangregeling komt er een bevel tot door
haling van de niet batig geplaatste hypotheken en gelegde beslagen.
De tweede crediteur kreeg gedeeltelijke betaling.
Ingevolge het bevelschrift haalde de Bewaarder de inschrijving door, maar
weigerde terecht (ook volgens de Redactie) doorhaling voor zoover batig ge
plaatst, hoewel de crediteur het bedrag had ontvangen. (No. 3542 Rechts
vraag 11).
Inzender vraagt hoe nu die doorhaling moet worden verkregen als de cre
diteur weigert toestemming te verleenen. Hij vindt, dat dan de regeling van art.
1241 B.W. (proces) niet bevredigend is, omdat men bij de executieveiling met
die kosten geen rekening heeft kunnen houden.
Toch zal volgens de Redactie deze weg moeten worden bewandeld; echter
art. 56 Rv maakt dan, dat de onwillige crediteur de kosten van dit proces
zal moeten dragen. Immers betaling ontvangen hebbende is hij verplicht roye
ment te verleenen; zijn weigering doet het proces ontstaan en dus zal hij de
kosten moeten betalen.
Wij willen tenslotte nog vermelden de uiterst gunstige beoordeeling van den
nieuwen druk van KI u vers door (Dr.) P. J. A. A(driani) in No. 3543,
waarin deze alle recht aan dit werk laat weervaren.