48 Onze aandacht werd getrokken door een vonnis over Onteigening van de Rb te Middelburg d.d. 26/2 1936, N.J. 1937/279. De schadeloosstelling moest worden berekend voor een paar perceelen uit makende een gedeelte van een complex, dat bij 2 hypothecaire inschrijvingen was verbonden. De crediteuren hadden geïntervenieerd en voor hen maakte de Rb ook een schadeberekening, in mindering te brengen op de aan den ont eigende te betalen schadevergoeding. In het kaartsysteem van de Ned. Jur. ad art. 43 O.W. vindt men daarover de volgende zinsnede: „Toepassing van lid 2 ten aanzien van hypotheken (zooals voorkomende op de kadastrale registers, zie aant. ad art. 3 No. 13) rustende op gronden, waar van sommige wel en dan nog gedeeltelijk, en andere niet onteigend worden, één en ander in verband met de artt. 40, 41 en 3 der wet". De kaart ad art. 3 vermeldt het volgende: „Onteigening van een deel van als sport-(voetbal-)terrein gebezigde wei landen, waarop hypotheken zijn gevestigd. Voor deze laatste is maatstaf, niet zooals ze in de hypotheekregisters zijn ingeschreven, doch zooals zij in de kadastrale registers voorkomen." Het vrij uitvoerige vonnis overweegt, dat interveniënten een grosse en bor derel hebben overgelegd, waaruit blijkt, dat hun beiden hypotheek is verleend op en aantal kadastrale perceelen, waaronder die, in het onderhavige geding ter onteigening aangewezen. Er volgt dan: „O. dat een beoordeeling van den inhoud van bovengenoemde hypotheek akten achterwege behoort te blijven, waar ingevolge art. 3 der O.W. als recht hebbende op een zakelijk recht, hetwelk is gevestigd op een perceel, dat geheel of gedeeltelijk wordt onteigend, moet worden aangemerkt hij, die als zoodanig in de kadastrale registers voorkomt. O. dat dit met de beide interveniënten het geval is, blijkens het door elk van hen overgelegde borderel, zoodat zij het door art. 43 O.W. aan hypotheekhouders verleende recht mogen uitoefenen." Het is ons niet duidelijk, welken gedachtengang de Rb gevolgd heeft bij deze overwegingen. Van een jurist mag toch zeker worden verwacht, dat bekend is het verschil tusschen de rechtens irrelevante kadastrale registers (de leggers), behoudens hun beteekenis voor de procesvoering in onteigeningszaken, en de in- en overschrijvingsregisters (hypothecaire registers), welke wel een juridische beteekenis hebben. In art. 3 van de O.W. worden degenen, die in de registers van het Kadaster voorkomen, als eigenaren of rechthebbenden op een te onteigenen zakelijk recht „beschouwd als de ware rechthebbenden, om het geding ter onteigening niet op te houden door cortroversen over een „waren" eigenaar, omdat er immers toch in elk geval wordt onteigend. Maar uit art. 3 is niet te lezen, wat de Rb daaruit wil halen. Dit zou alleen opgaan als ook het Hypotheekrecht als zoodanig kon worden onteigend, wat in dit geding niet het geval was en volgens art. 4 O.W. ook niet eens mogelijk is, als de hypotheek rust op een perceel reeds eigendom van den onteigenaar. Wil de Rb met haar overwegingen zeggen, dat in het onteigeningsgeding niet

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1938 | | pagina 46