49
ter toetse kan komen de vraag, of de hypotheken rechtsgeldig bestaan (geen
beoordeeling van den inhoud der hypotheekakten) dan zijn wij het daarmede
volkomen eens, maar dan is de verwijzing naar art. 3 en de kadastrale registers
overbodig en verwarring stichtend.
Immers niet uit den kadastralen legger blijkt of een perceel met hypotheek is
bezwaard. Dit is alleen te vinden in het hypothecaire register en volgt vol
doende uit het borderel, voorzien van de verklaring van den Hypotheekbe
waarder, dat het borderel is ingeschreven. Zooals de Rb dan ook in de vol
gende overweging opmerkt, al doet zij het voorkomen als zou het borderel uit
wijzen, dat de crediteur als zoodanig in de kadastrale registers zou voorkomen.
De bewerker van het kaartsysteem maakt het nog fraaier door zijn vermelding,
dat de Rb zou hebben beslist, dat van het gevestigd zijn van hypotheken de
maatstaf niet is zooals voorkomt in de hypothecaire registers, doch zooals in
den kadastralen legger is vermeld. Duidelijker en met de werkelijkheid in over
eenstemming ware het vonnis geweest, als de overwegingen hadden te kennen
gegeven, dat volgens het systeem der wet ten aanzien van rechthebbenden op
zakelijke rechten betreffende te onteigenen perceelen, geen onderzoek van rechts
titels noodig is en dat voor de toepassing van art. 43 voldoende is als de
kwaliteit van crediteur blijkt uit een ingeschreven borderel. Waaruit immers
vanzelf blijkt, door de vermelding van de kadastrale nummers, dat het te ont
eigenen perceel is bezwaard ten behoeve van interveniënt.
Overigens is dit vonnis nog voor studie aan te bevelen, omdat er een bereke
ning in wordt gegeven over het gedeelte van de vordering, die drukt op het
onteigende.
N. J. 1937/810. In kort geding werd voor den President van de Rechtbank
te 's-Gravenhage geeischt afgifte van een sleutel voor een poort, waardoor een
servituut van weg moest worden uitgeoefend.
De akte van vestiging hield in, dat de poort op bepaalde tijden moest zijn
gesloten. Hieruit leest de gedaagde, dat het servituut alleen kan worden uit
geoefend op de uren, dat de poort open moet zijn; eischer krijgt van den Pre
sident gelijk bij zijn opvatting, dat wel de poort gesloten moet zijn op bepaalde
tijden, maar dat niets hem kan beletten om dan de poort te openen en weer te
sluiten onmiddellijk nadat hij er is doorgegaan.
1937/828. Over grondrente wordt niet dikwijls een beslissing gegeven. De
Rechtbank te Utrecht ontleende aan een in 1843 overgeschreven koopakte de
opvatting, dat daarin niet werd vervreemd een erfpachtsrecht, maar eigendom
met voorbehoud van een grondrente.
Zij overwoog o.m.: „dat nu blijkens deze akte X op het verkochte een jaar-
lijksche betaling aan hem in persoon vestigde, zooals nog eens uitdrukkelijk in
de aan de akte gehechte volmacht is gesteld, deze last slechts kan beteekenen,
dat X zich bij deze akte een grondrente heeft voorbehouden."
In de akte leest men, dat het verkochte perceel is belast met een jaarlijkschen
„canon" van 8 guldens en dat het wordt verkocht: „op den last van voormelde
erfpacht".
Voor haar beslissing, dat hier een grondrente is bedoeld, zoekt de Rb verder