50
steun in art. 1332 Ontwerp 1820, waar onder grondrente wordt verstaan een
jaarlijksche schuldplichtigheid, ook uitgang, cijns, tijns, pacht, erfpacht, oud
eigen of anders genoemd.
Gedaagden beweerden verder, dat de vestiging van de grondrente niet zoo
als art. 784 B.W. eischt zou zijn overgeschreven, immers de akte vermeldt
alleen den last, maar vestigt niet uitdrukkelijk de grondrente. Volgens de Rb
kan dit „gemis van overschrijving'' het recht niet aantasten, nu dit recht van
grondrente op andere wijze is komen vast te staan. Kennelijk wordt hier ge
doeld op verkrijging door verjaring, wat mogelijk is, terwijl in het proces was
gebleken, dat sinds 1843 tot en met 1931 de rente door de rechtsvoorgangers
van gedaagden is betaald aan eischers en rechtsvoorgangers.
N. J. 1937/858. Het Hof te Leeuwarden besliste over een geval, dat zich
veel voordoet in de steden. Oorspronkelijk éénverdiepingshuisjes zonder uit
bouwen, elk met een gewoon schuin dak, worden successievelijk veranderd in
huizen met 2 verdiepingen, veelal met plat dak, terwijl een keuken met schuur
wordt uitgebouwd.
Hier was A begonnen met alleen hooger op te trekken den mandeeligen tus-
schenmuur over de volle dikte. Hij was dus alleen eigenaar van het verhoogde
door hem betaalde gedeelte.
Later zette ook B een verdieping op zijn huis en balkte in den door A ver
hoogden muur in.
Het Hof besliste nu, dat B daardoor den mede-eigendom van het verhoogde
gedeelte had verkregen zonder verdere formaliteit en dat dit inbalken niet on
rechtmatig was, zooals door A werd gesteld.
Immers art. 678 B.W. spreekt wel van betaling van de helft der kosten, maar
niet, zooals de Rb had beslist, dat pas na deze betaling, de verbinding aan en
de inbalking in dien muur rechtmatig is geschied.
A had ook een uitbouw achter het huis gemaakt. B later eveneens, maar
over een grootere lengte en had dus nog een gedeelte schutting weg laten nemen
en vervangen door een muur, terwijl hij voor het samenvallende gedeelte van
de uitbouwen, weer had ingebalkt in den door A gebouwden muur.
Ten aanzien van deze uitbouwen beslisten zoowel Rechtbank als Hof, dat A
uitbouwende een gedeelte gemeene heining had gesloopt en vervangen door
een gemeenen muur te zijnen koste (691 B.W.).
Terecht had B dus daarvan bij zijn uitbouw gebruik gemaakt en zelf ook
een gedeelte gemeene heining vervangen door een gemeenen muur, voorzoover
zijn uitbouw een grootere lengte had, terwijl dit gedeelte volkomen juist voor
de helft van de dikte was gezet op den grond van A.
N. J. 1937/1059. Interessant is een uitspraak van den Hoogen Raad over
art. 1522 B.W., waarbij een kooper zijn overeenkomst over een stuk grond
ontbonden kreeg, omdat hij in dwaling had verkeerd omtrent de ware inhouds-
grootte. En dit nog wel ondanks het feit, dat in de akte voorkwamen de clau
sules: „groot X m2 of zooveel meer als bij nadere kadastrale meting zal blij
ken" en „het terrein is aan partijen volkomen bekend, zoodat zij geen nadere
omschrijving verlangen