69
gende 7 figuren fout zijn en in ruim 80 grafieken de teekens om
gekeerd of het geheel in spiegelbeeld gezien moet worden!
Dit groote aantal grafieken toont wel duidelijk de buitengewoon
zorgvuldige bewerking, waardoor het proefschrift dan ook een zeer
belangrijk document blijft met een schat van waardehebbende ge
gevens, welke door den lezer echter steeds opnieuw geïnterpreteerd
moeten worden.
Het is geen wonder, dat de schrijver af en toe de theorie geweld
moet aandoen om deze in overeenstemming te laten blijven met
zijn resultaten. Zoo wordt b.v. in hoofdstuk V „over het verschil
tusschen de refractie bij de waterpassing en de straalbreking in de
a2
vrije atmosfeer'' op blz. 84 de formule d/i k omgetooverd in
2 R
2 R
k dh, waarna uit dit uit niets geboren minteeken geconclu-
al
deerd wordt, dat k altijd tegengesteld voorteeken heeft als dh en
dus bij de waterpassing evenals bij de terrestrische refractie ge
durende den dag de lichtstralen naar de aarde toe gebogen worden.
De in dit hoofdstuk gegeven theorie is echter ook onjuist. De
meteorologische studie van R. G e i g e r in Das Klima der boden~
nahen Luftschicht van 1927 leert ons, dat de verdeeling van de
dichtheid in de atmosfeer terug te voeren is op twee hoofdtypen,
het bestralingstype, dat normaal van even na zonsopgang tot even
voor zonsondergang heerscht en het uitstralingstype, dat behoort
bij de omstandigheden des nachts.
In de hoogere atmosfeer bestaat storingen daargelaten al
tijd (dag en nacht) een afneming van de dichtheid met de hoogte;
in de onderste luchtlagen, welke van den bodem tot 1.50 a 2.00 m
daarboven reiken, is dit des nachts ook het geval, echter overdag
juist andersom.
Hierdoor komt het, dat overdag de lichtstralen in de onderste
luchtlagen naar boven gebogen worden. Deze dichtheidsverdeelin-
gen zijn gevolgen van verschillende phenomenen.
In de vrije atmosfeer verandert de temperatuur heel weinig met
de hoogte 0,5° per 100 m) en neemt de dichtheid naar boven
af tengevolge van den afnemenden luchtdruk.
In de onderste luchtlagen is het verschil in luchtdruk vrijwel
nihil en heeft dus geen invloed; echter is daar een zeer sterke ver
andering van de temperatuur met de hoogte (overdag naar boven