LA ND MEE TKUNDE.
A. D a a n j e, landmeter van het Kadaster, Eindhoven:
Over het meten in zoogenaamde oude plans.
(Van Redactiewege verkort.)
De voordracht, die ik over bovengenoemd onderwerp voor
Eindhovensche collega's hield, meen ik te moeten publiceeren, om
dat zij te beschouwen is als uitwerking van een der richtlijnen, die
de heer Glerum in zijn lezing over „Hermetingen" gaf (zie dit
tijdschrift 1937/195).
Wanneer een landmeter terreinen meet in een zoogenaamd oud
plan, vraagt hij zich in de eerste plaats af: hoe kan ik de nieuwe
grenzen goed kaarteeren; in de tweede plaats: hoe kan ik de op
pervlakten goed berekenen en in de derde plaats: hoe kan ik de
opgemeten grenzen met de gewenschte nauwkeurigheid ook
over een aantal jaren weer uitzetten.
Hij heeft daartoe de keuze uit drie methodes:
I. De eerste is de oude, vrijwel niet meer gebruikte primitieve
wijze van meten. Als in een ongeveer rechthoekig perceel een
nieuwe grens komt, meet men langs de twee oude grenzen, welke
ongeveer haaks op de nieuwe staan, van een oude grens uit tot
de nieuwe en desnoods door tot een volgende oude. In dit systeem
gebruikt men de grenzen om langs te meten.
II. Bij de tweede methode doet men in principe hetzelfde, maar
in plaats van langs bestaande oude grenzen te meten, gebruikt men
meetlijnen. Men is in dit systeem niet meer afhankelijk van rechte
grenzen, zoodat beter kan worden doorgemeten.
Aan de meting wordt niet te veel uitbreiding gegeven, zoodat
een perceel, dat bijv. 200 m verder ligt, ook zelfstandig, maar los
van het eerste wordt gemeten.
III. De derde methode verschilt alleen hierin van de tweede,
dat er nu wel naar gestreefd wordt de aparte, zelfstandige metin
gen met elkaar in verbinding te brengen. De meetlijnen worden