90 aaneengekoppeld tot losse polygonen, zooals we dat bijv. kennen van metingen van nieuwe weggedeelten. Gaan we na, in hoeverre deze drie werkwijzen thans worden ge volgd, dan zien we, dat de eerste vrijwel in onmin is geraakt; naar gelang van de terreinsomstandigheden kan ze nog wel eens met suc ces worden toegepast. De tweede is de heden meest gebruikte en ge waardeerde; ze is pas sinds eenige decennia in zwang. Het derde systeem wordt vooral sedert tien jaar bij het Kadaster meer en meer gevolgd, maar nog lang niet overal waar zulks wenschelijk zou zijn. Ik wil nu overgaan tot het bespreken van de drie methodes. De eerste, de primitieve, heeft tot voordeel, dat de metingen zoo wel te velde als ten kantore zeer vlug worden afgewerkt, en dat men met weinig ontwikkeld personeel kan volstaan. Ze is dus buitengewoon goedkoop, een reden, waarom enkele landmeters nog aan deze werkwijze vasthouden, ook dan, wanneer dat niet meer verantwoord is. Voordat we gaan onderzoeken voor welke terrei nen deze meetmethode eigenlijk nog geschikt is, dienen we eerst vast te stellen, hoeveel een uit te zetten grens maximaal van zijn werkelijke ligging mag afwijken. Hierbij moeten we in het oog houden, dat de nauwkeurigheid van meten niet uitsluitend wordt bepaald door de bodemgesteldheid en de bodembestemming, zoo als deze nu zijn, maar door die zooals deze in de toekomst kun nen worden. Want de ontginning van woeste gronden schrijdt nog steeds voort en de normaliseering van natuurlijke waterloopen doet de kwaliteit van slechte hooilanden belangrijk stijgen. Aangezien er altijd bouw- en weiland in ons land zullen blijven liggen en de landbouwer-eigenaar voor deze gronden een verschil van ten hoogste 0,5 m ter weerszijden van de grens zal tolereeren, kunnen we zeggen, dat deze maat ook voor den slechtsten bodem de maxi maal toelaatbare afwijking bepaalt. Is het mogelijk door toepassing van methode I aan genoemden eisch van 0,5 m te voldoen? De in de praktijk opgedane ervaring dwingt mij, zoowel voor bouwlanden op de hooge zandgronden, als voor in polders gelegen weiden deze vraag ontkennend te beantwoorden; alleen de minuutgrenzen vor men hierop een uitzondering. Dat dit systeem hiermede tevens ver worpen is voor bebouwde dorps- en stadsgedeelten, waar de tole- rans ver onder de 0,5 m blijft, behoeft geen nader betoog. Om aan het euvel van onnauwkeurigheid tegemoet te komen

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1938 | | pagina 88