147 maal wordt gebruikt. Bij de normale precisiewerkwijze wordt de convergentie van de optische assen op de twee standplaatsen tot op 4 a 5cc nauwkeurig bepaald en de basis op ongeveer één vijf duizendste. Bij de methode Finsterivalder zijn deze getallen 1 a 2t en 1 a 2 pro mille. Aangezien men ook bij de nauwkeurige uitrusting bij de uitwerking in de instrumenten steeds correcties aan de orienteering krijgt en wel van vrijwel dezelfde orde van grootte als bij de uitrusting van Finsterivalder, meent Prof, Finsterivalder, dat er tusschen de twee methoden geen wezenlijk verschil in nauw keurigheid bestaat. Dit punt is in de discussie nader in beschou wing genomen, evenals de werkwijze voor terrestrische opnamen zonder bepaling van de uitwendige oriënteering. Ook is bijzondere aandacht geschonken aan vereenvoudigde opnameapparaten voor terrestrische fotogrammetrie met vereenvoudigde inpassing van de opnameparen. Aan de discussie over de opname zonder uitmeting van de uitwendige oriënteering heeft in het bijzonder Zwitserland, dat op het terrein dezer commissie groote ervaring bezit, deelge nomen. Aan het slot van de discussie over de verschillende punten zijn door Prof. Finsterivalder, Prof, Baeschlin en Prof, Zeiler de volgende gedachten uitgesproken. De door Prof. Finsterivalder beschreven vereenvoudigde opname methode heeft voor de terrestrische fotogrammetrie veel waarde. De mate der behoefte aan paspunten is nog niet geheel bekend. Bij de beschreven methode vereenvoudigt men het terreinwerk, doch men heeft meer rekenwerk uit te voeren. Ook bij de uitwerking is de hoeveelheid arbeid grooter dan bij die volgens de klassieke precisiemethoden. De nauwkeurigheid is bij beide methoden onge veer gelijk. Indien men geen prijs stelt op eenigerlei kennis van de uitwendige oriënteeringsconstante, dan is inpassing met voldoende nauwkeurigheid mogelijk, doch alleen ten koste van belangrijke ver hooging van de hoeveelheid arbeid voor terrestrische paspunten. Tenslotte heeft commissie 1 den wensch te kennen gegeven op het volgende congres met commissie 5 te worden vereenigd en dan op te treden als commissie voor terrestrische fotogrammetrie en haar speciale toepassingen. In commissie 2 (luchtopnamen) viel de aandacht zeer sterk op de sedert het congres van Parijs geschapen grootehoekobjectieven. Dit onderwerp werd behandeld in de eerste der vier zittingen van commissie 2. De nadruk werd er op gelegd, dat men misschien

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1938 | | pagina 100