79 driehoeksmeting in dat terrein, wordt tot de navolgende conclusie gekomen: De geodetische grondslag bij de luchtfotogrammetrische kaarteering dient te bestaan uit een primaire en secundaire triangulatie in het hooggebergte en heu velland met den door de natuurlijke gesteldheid van het terrein bepaalden ouder lingen afstand van de punten van 50 km en enkeJe daaraan vastgelegde ter tiaire punten voornamelijk in het laagland voor de vastlegging van markante details, b.v. aan de kustlijn etc., eveneens op afstanden van 40 a 50 km. Bij de „fototriangulatie" worden de luchtfoto's strooksgewijs in onderling ver band gebracht, waarna deze strooken tusschen de terrestrisch bepaalde triangu latiepunten worden ingepast. Het resultaat is, dat op het kaartblad de triangu latiepunten (op een ouderlingen afstand van 40 a 50 km) worden verbonden door reeksen fotopunten. Omdat van elke foto de ligging van 3 punten (waar van één in het midden en twee aan den rand van de fotografische afbeelding gelegen) in de kaart bekend is, kan elke foto op het kaartblad worden georiën teerd. Door den grooten ouderlingen afstand van de triangulatiepunten is bet echter niet mogelijk aile fotostrooken op terrestrisch bepaalde triangulatiepunten aan te sluiten. Derhalve worden eerst die strooken op de kaart ingepast, waar voor dit wel mogelijk is. Deze fotostrooken worden dan beschouwd als foto- triangulatiestrooken van den lsten graad. Alle andere luchtfoto's worden daarna -- ook met behulp van fototriangulatie -in onderling verband gebracht en in gepast op de bovengenoemde fotopunten van den lsten graad. Deze strooken zijn te beschouwen als fototriangulatiestrooken van den 2den graad. De onder zoekingen van het laatste jaar hadden voornamelijk ten doel na te gaan in hoe verre deze secundaire fototriangulatie kon worden vereenvoudigd om nog aan het gestelde doel te beantwoorden. Bij de eerste proefneming werden de foto's met behulp van ruitenpolygonen in onderling verband gebracht, waarbij de hoeken van de ruiten met een een voudig hoekmeetinstrumentje (biquadrant) werden gemeten op gewone con- tactafdrukken van de luchtfoto's. Ten einde de nauwkeurigheid te controleeren, werden de naast en gedeeltelijk over elkaar liggende strooken onderling aan gesloten met behulp van de gemeenschappelijke punten .O.a, wordt vermeld, dat in polygonen van 19 km lengte nog fouten verwacht kunnen worden van 25,4 m in de lengterichting en 20 m in de dwarsrichting (middelbare fout in middelste polygoonpunt resp. 12.7 m en 10.0 m, aangenomen tolerans- factor 2), een resultaat, dat bij de primitieve wijze van uitvoering zeer bevre digend is. Bij de tweede proefneming werden de foto's door middel van hoofdpunten polygonen in onderling verband gebracht, waarbij niet alleen de hoeken, doch ook de zijdelengten rechtstreeks op de foto werden gemeten. De op de foto gemeten afstanden werden daarbij door correcties voor de helling van de foto's en voor de hoogteverschillen in het terrein tot horizontale afstanden geredu ceerd. Deze proefneming is thans nog niet beëindigd, doch voor zoover nu kan worden overzien, belooft zij nog betere resultaten. J. H. B.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1938 | | pagina 32