85
Ot O2 enz. in beeldpaarmachines of beeldserieinstrumenten (stereo-
planigraaf. Wild-autograaf, resp. Multiplex).
Na de wederzijdsche oriënteering van een beeldpaar Ou O] zal
men aan het verkregen ruimtemodel van het in dat beeldpaar af
gebeelde terrein een schaal toekennen door instelling van een be
g
paalde instrumentenbasis b. Die schaal is dan bij benadering
De hoogte van de punten O boven het terrein, d.i. de vlieghoogte
boven den grond, laat zich dan ook op die schaal in het instru
ment aflezen.
Zijn deopnamen met nagenoeg verticale camera-as gemaakt, dan
is de lengte a tevens vrijwel gelijk aan de vlieghoogte.
Daarom wordt in het vervolg voor dit geval de lengte a kort
weg (doch onjuist) vlieghoogte" genoemd.
Tot het goed verstaan van de werkwijze beschouwen wij de
beeldparen 0;._] O en O Oi Er kan als volgt gewerkt
worden
a) De stralenkegels Ot_l en O, worden in een beeldpaar
machine ten opzichte van elkaar georiënteerd. Er wordt een
basis b ingesteld en in de machine wordt de z' van A; afge
lezen (eventueel van een punt nabij A en liefst van een punt
nabij het nadir van O). Aangenomen wordt, dat x y z de
coördinaten van de punten van het ruimtemodel in het systeem
van de machine zijn, zoodanig dat z de hoogte is; z'(} z' is
dus de vlieghoogte boven den grond op de machineschaal. Thans
wordt beeld O. in den plaathouder vervangen door O, +1, de
basiscomponent bx wordt symmetrisch ten opzichte van zijn nul
punten verplaatst en beeld 0/+wordt georiënteerd ten opzichte
van O.. Daarbij worden de instelgrootheden van O- niet meer
gewijzigd. De overdracht van de schaal geschiedt door opnieuw
op het punt nabij A. in te stellen, waarvan in het vorige beeld
paar de hoogte z' afgelezen is. De basiscomponent br wordt nu
veranderd tot men op dit punt dezelfde hoogte afleest. Om het
beeld parallaxvrij te houden, moet men de basiscomponenten b
en b,. dienovereenkomstig veranderen, zoodat men zich de mani
pulatie kan voorstellen als een verschuiven van O langs de
luchtbasis 5, 1 tot de straal 0/+]A, van den kegel 0/+1 gaat
door het punt A, van het ruimtemode! van het vorige beeldpaar.
Men heeft dus 2 relatieve oriënteeringen, die geheel afzonderlijk