86 worden uitgevoerd en alleen inet elkander in verband komen, om dat één van de stralenkegels gemeenschappelijk is, Dc beide ruim temodellen worden verder op één coördinatensysteem gebracht door vergelijking van puntsystemen in het gemeenschappelijk gedeelte van de twee ruimtemodellen. Die puntsystemen zou men in plaats van in de gemeten vlieghoogte nabij A ook kunnen verkrijgen door in beide modellen de drie machinecoördinaten van een aantal iden tieke punten af te lezen en op elkander te transformeeren. Het is wel duidelijk dat het gebruik van de vlieghoogte zeer veel een voudiger is en ons o.a. ontslaat van de verplichting in beeld i met groote zorgvuldigheid op zijn minst twee punten te markeeren, die in de beide aangrenzende combinaties goede d.w.z, identieke stereos copische beelden leveren. De op elkander volgende ruimtemodellen worden aan elkander gehecht via de coördinaten x'y' van het overdrachtspunt A die in beide modellen zijn afgelezen. Men reduceert deze op het machinesysteem van het eerste beeldpaar 0<,0\ door het tellen van x'a£ x'A. uit beeldpaar O. 0/+1 bij x'uit beeldpaar A A;- nadat dit op het systeem van On O, is gebracht. Het zelfde geschiedt met de afgelezen waarden van y'. Opmerking verdient, dat, wil men hier van veelhoeksmeting spreken, de eigenlijke veelhoek in dit geval toch gevormd wordt door de punten O,, t/m Or, hoewel de lengten van de basis componenten bx h bz, die de luchtbasis B vormen, niet in de doortelling worden gebruikt en de coördinaten van de punten O ook verder in het geheel niet worden bepaald. Spreekt men met V o n G r u b e r in dit geval toch van een aëropolygoon, dan zou men dezen m.i. een kernasveelhoek moeten noemen. Als resultaat van een kernasveelhoeksmeting verkrijgt men dus van een groot aantal punten, aangemeten in de op elkaar volgende beeldparen, machinecoördinaten. Kent men van één punt aan elk der uiteinden de coördinaten in het terrestrische systeem en van 3 niet op een rechte liggende punten in de strook de hoogte, dan kan het geheele puntveld worden getransformeerd. Als variant van deze methode II A a noemt Von Grub er het Aeronivellement" zijnde in dit schema IIA b. Daarbij wordt de vlieghoogte in een strook ten opzichte van het als vergelijkingsvlak voor de hoogten dienende niveauvlak als constant of liever nog uit speciale waarnemingen bekend verondersteld. Voor dit laatste doel

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1938 | | pagina 39