96
3/?_3/?_ 1 k2
33 38 2k
1
3 5 r k'
0.
3 <v;. .3/?.
3 2 3 4 3 6 39
Uit deze betrekkingen ziet men, dat de z.g, hoofduitrichtingen
van de beeldparen i 1 i en ii 1 geen invloed hebben op de
scliaaloverdracht. De oorzaak van schaalsprongen moet men dus
zoeken in de aanmeting van de hulppunten a en b.
Noemt men de m. t, iti de aanmeting van een richting u, dan is
(10)
MJ
2
k2
Voor B a is dit M2 6 fj2 3 ;j2.
Aan de hand van (9) levert dit geval voor de m. f. in de strook-
lengte:
(11)
Mf p2
B
Het verschil met dé formule is veroorzaakt door invoering van
de manier van meten van de richtingen. Ook S. Finster wal
de rhoudt hiermee geen rekening en neemt 1j2 ml—M2.
In plaats van tot dezen factor 0,50 voor de reductie, komt Kint
tot 0,25, terwijl bovenstaande strenge berekening tot 0,30 voert.
De tweede rij hulppunten heeft dus een groote beteekenis en wel
door het elimineeren van alle fouten in de hoofduitrichting op de
schaaloverdracht. Hiermee is dus tevens aangetoond, dat de weder-
zijdsche oriënteering uitsluitend van beteekenis is voor de door
buiging van den veelhoek O» Oi
O ...O
Geheel anders wordt het
voor z.g. omgeklapte ruiten.
Daarbij heeft men, soms ge
noodzaakt door de aanwezig
heid van water op één helft
van de opname, het a-punt
gekozen aan de zijde van het
fc-punt of omgekeerd (zie fig,
3Dan is;
3/Ï
V si
F16.3
i n
1Sebastian Finsterwalder. Zum 75. Geburtstage. Biz. 201 (Die Fehlerge-
setze gleichförmiger gestreckter Dreiecksketten).