121
capaciteit moeten rekenen van op zijn minst 10.000 ha, welke zoo
noodig moet kunnen worden opgevoerd tot ongeveer 20.000 ha per
jaar.
De practijk leert, dat één landmeter met een veldassistent en tee
kenaar per jaar gemiddeld 300 a 350 ha kan verwerken. Voor ruil
verkaveling van 10 a 20.000 ha per jaar zijn derhalve noodig 30
tot 60 ruilverkavelingslandmeters met bijbehoorend personeel.
De opleiding tot ruilverkavelingslandmeter is evenals die tot cul-
tuurtechnisch-ingenieur momenteel onvoldoende, zoodat ook daar
in wijziging dient te worden gebracht.
Indien de opleiding tot landmeter in Wageningen zou zijn ge
bleven, zou de oplossing vermoedelijk vrij gemakkelijk te berei
ken zijn.
Na een vrijwel gemeenschappelijke propaedeuse zouden de can-
didaten twee richtingen kunnen kiezen nl. de richting van kadaster
landmeter, ongeveer overeenkomende met de tegenwoordige studie
voor landmeter, en de richting voor landmeter-cultuurtechnisch-
ingenieur, waarvan de studie gelijk zou staan met die van de andere
landbouwkundige ingenieurs. Het is echter niet waarschijnlijk, dat
de opleiding van de landmeters weer naar Wageningen zal terug-
keeren, zoodat naar een andere oplossing dient te worden gezocht.
Aanvankelijk was ik van meening, dat het mogelijk zou zijn, de
kadasterlandmeters na hun Delftsche opleiding in een tweetal jaren
te kunnen klaarstoomen tot cultuurtechnisch-ingenieur, dus onge
veer op de wijze als officieren de Hoogere Krijgsschool bezoeken.
Dit schijnt echter ten gevolge van de geheel verschillende propae
deuse niet mogelijk te zijn.
Een derde mogelijkheid is wellicht, dat de opleiding tot kadaster
landmeter ongewijzigd in Delft blijft bestaan en dat in Wagenin
gen een cultuurtechnische richting wordt ingesteld, waar den toe-
komstigen cultuurtechnisch-ingenieurs zooveel van landmeten en
kadastrale kennis wordt gedoceerd, dat zij erkend kunnen worden
als buitengewoon landmeter van het Kadaster.
Ik laat de beslissing over de meest gewenschte oplossing gaarne
aan meer bevoegden over. Alleen wil ik er de aandacht op vestigen,
dat de tegenwoordige gang van zaken, waarbij zoowel een land
bouwkundig-ingenieur als een ruilverkavelingslandmeter noodig is,
welke beiden ten laste van de Overheid komen, voor de belangen
van de schatkist ongewenscht is en bovendien stroever moet wer-