142
de kaarten worden aangepast aan den eisch van groote rechts
zekerheid voor de eigenaren van gronden.
Bovendien bevordere de Nederlandsche Landmeetkundige Fe
deratie, dat op de deugdelijkheid van de kaarten, bedoeld in
de Woningwet en het Woningbesluit, een goede controle wordt
uitgeoefend door Ged. Staten en de Kroon.
In de plenaire zitting sprak vervolgens de heer Ir. F. P. Mesa een lezing uit
over „Landmeter en Cultuurtechniek".
De Voorzitter heette alvorens het woord te verleenen aan den spreker de na
volgende gasten hartelijk welkom:
Jhr. mr. A. M. C. van Asch van Wijck, Secretaris-Generaal van het Departe
ment van Financiën,
Prof. ir. M. F. Visser, hoogleeraar te Wageningen,
Jhr. ir. C. E. W. van Panhuys en H. J. van Leusen, ondervoorzitters van de
Centrale Cultuurtechnische Commissie,
Mr. H. Iwema, Inspecteur van de Hypotheken en het Kadaster.
Naar aanleiding van de lezing ontwikkelde zich een discussie. De heer O. J.
Jonas vroeg wie de 40 millioen zou moeten opbrengen, welke de Staat niet
als subsidie zou verstrekken.
Spreker antwoordde, dat voor dit jaar reeds voldoende aanvragen voor wer
ken voorhanden waren, waarbij de aanvragers zich verplichtten de „bijkomende
kosten" te dragen. Komen er later niet genoeg aanvragen binnen, dan hoopt
de Regeering door een „grondverbeteringswet", welke in voorbereiding is, de
objecten te kunnen aanwijzen en door een grondverbeteringsrente de kosten op
die objecten te kunnen verhalen. Deze wet zou evenwel meer bedoeld zijn als
stok achter de deur.
De heer H. J. van Leusen betuigde zijn dank aan den Voorzitter voor de
uitnoodiging en betoogde, dat voor de uit te voeren werken veel personeel
noodig zal zijn. Hij zou daarbij vooral de kracht willen zoeken in den landmeter
van het Kadaster, meer nog dan in den landbouwingenieur. De landmeters heb
ben pionierswerk verricht, da toekomst vraagt misschien meer en daarom is sa
menwerking met landbouwingenieurs gewenscht, maar ook bestudeering van de
vraag, hoe de opleiding van den landmeter zich moet ontwikkelen, opdat hij het
later alleen kan doen.
Prof. Ti e n s t r a was getroffen door het feit, dat de landmeter een onmis
bare figuur is geworden bij de cultuurtechniek. Maar dat is niet alleen het geval
in de cultuurtechniek. Hij dacht bijv. aan de luchtfotogrammetrie en het leek
hem moeilijk een persoon te vinden, die alle verlangde qualiteiten in zich ver-
eenigt, temeer daar voor de eigenlijke vakstudie al zoo n breede ontwikkeling
noodig is. Hij vroeg of de gestelde eischen niet te hoog gaan, maar achtte het
vraagstuk interessant en waard om met nauwgezetheid te bestudeeren.
Prof. Visser had ook met belangstelling de uiteenzettingen gevolgd, maar
betwijfelt of gemakkelijk een oplossing zou kunnen worden gevonden, daar hij
in de propaedeuse voor landmeter en voor de verschillende landbouwingenieurs-