191
woeste grond door ontginning van 1910 tot 1936 verminderde met
206197 ha. In diezelfde periode vermeerderde de oppervlakte aan
slikken, kwelders en aanwassen met slechts 5972 ha. Totaal nam
de cultuuroppervlakte dus toe met 6 (Oppervlakte van het Rijk
op 1 Jan. 1937: 3475865 ha.) Deze 6 stemt niet volkomen over
een met de 2x/z toename belastbare opbrengst.
Wanneer men de redenen daarvan nagaat, zal blijken, dat beide
getallen elkaar meer gaan naderen. Een niet onbelangrijk deel van
den bodem werd in beslag genomen voor den aanleg van wegen
en het graven van kanalen. Ook is het zeker, dat de waarde der
nieuwe cultuurgronden gemiddeld geringer is dan die van de oude
cultuuroppervlakte.
Al met al: De stijging van de belastbare opbrengst in rond 30
jaar wordt alleen veroorzaakt door vermeerdering van de belast
bare oppervlakte; langzaam aan ingetreden wijziging in de schat
tingen had hieraan geen schuld. De bepalingen der Grondbelasting-
wet, voor zoover betrekking hebbende op ongebouwd, geven hier
toe ook niet licht mogelijkheid. De belastbare opbrengst was zéér
constant.
Gaan wij thans na in hoeverre dit constant zijn ook bleek bij de
van dat ongebouwd geheven belasting. Bij onze beschouwing daar
over schakelen wij uit de bijzondere periode toen, tengevolge van
den wereldoorlog, tijdelijk 20 opcenten werden geheven (1914—
1932). Van 1908 tot 1936 zien wij dan een stijging van 7652 tot
9102 d.i. met 19 2Yi daarvan wordt verklaard door de ver
meerdering belastbare opbrengst.
Blijft over te bezien een resteerende stijging van löj/^ Deze
toename is alleen te wijten aan de hoogere opcentenheffing door
Provinciën en Gemeenten. Eenige ter beschikking staande cijfers
toonen dit aan. Zie blz. 192.
Is te verwachten, dat de van ongebouwd geheven belasting in de
komende jaren nog meer zal stijgen?
Geenszins. Verschillende motieven zijn daartoe aan te voeren.
Op een totaal van 1056 Gemeenten heffen in 1938 reeds 1046
het maximum aantal opcenten dat mogelijk is.
Dat de wetgever thans mogelijk zal maken om, wanneer de over
heid meer inkomsten behoeft, juist van den boer (en op hem drukt
in hoofdzaak de belasting ongebouwd), deze meerdere inkomsten
te vorderen, is, gezien den druk, waarin deze reeds leeft, niet te