211
„all round" landmeters moeten zijn, volkomen op de hoogte met
alle kadastrale problemen, zooals
a. het beoordeelen van het aanwezige kaartenmateriaal,
b. middelen tot verbetering of vernieuwing,
c. tenaamstellingen met boekhoudkundige en juridische puzzles,
d. het leggen van een technischen grondslag voor metingen in
groot verband, puntsbepaling, methoden van aansluiting enz.
Zij zijn voorts aangewezen om aan de schatting van de gronden
mede te werken en daarbij als administrateur op te treden, waarbij
landmeetkundige routine van groote beteekenis is; bij de toedee-
ling van de nieuwe kavels vervullen zij een belangrijke functie,
waarbij het hun niet mag ontbreken aan menschenkennis, tact en
vlotten omgang. Al deze werkzaamheden met hun problemen ver
gen van den landmeter meestal zijn geheele werkkracht en zijn
volle belangstelling.
Dat hierbij „feeling" voor de daarbij betrokken cultuurtechniek
en landbouwkundige vraagstukken noodig is, spreekt vanzelf. Ik
meen, dat men die feeling bij een groot deel der landmeters wel kan
veronderstellen na de Wageningsche of Delftsche opleiding en zeer
zeker bij degenen, die zich voor den ruilverkavelingsdienst aan
melden.
Of het aantal gegadigden voldoende zal zijn, hangt grootendeels
af van de leiding in het dienstvak en is geen kwestie van opleiding.
Als men wil, kan het Kadaster steeds zorgen voor personeel, om
normaal te verwachten werkzaamheden te kunnen uitvoeren.
Dat de heer Mesu de opleiding niet voldoende acht, lijkt mij
echter grootendeels gelegen in zijn wensch, om de taak van den
landmeter bij de ruilverkavelingen uit te breiden.
Hij weet misschien van nabij welk een nauw contact er vaak
ontstaat tusschen den landmeter en de eigenaren der te verkavelen
terreinen. Dit contact groeit meestal uit tot een groot vertrouwen in
dezen ambtenaar en ik kan mij voorstellen, dat de heer Mesu (als
landbouwvoorlichter) dit vertrouwen gaarne zou benutten, om ook
landbouwkundig meer te bereiken, dan in de tegenwoordige om
standigheden vaak mogelijk is. Het is n.l. voor de landbouw- en
cultuurconsulenten meestal ondoenlijk om in korten tijd een derge
lijk contact tot stand te brengen met de heele boerenbevolking van
een bepaalde streek.