218 equipotentiaalvlak van de zwaartekracht is. Daaruit volgt tevens dat de vorm der geoide van de zwaartekracht afhankelijk is en daardoor van de ligging der massa's in de aarde, die immers door hun aantrekking de zwaartekracht teweeg brengen. Zou de aarde nu een wentelende vloeistofbol zijn, in evenwicht onder den invloed van de onderlinge aantrekkingskracht der samenstellende deelen en van het effect der aswenteling, dan kan men met behulp der wetten van de mechanica de ligging der massa's berekenen en tevens den vorm der geoide. Deze moet dan op een onbeteekenende afwijking na, die samenhangt met de wijze waarop de dichtheid naar binnen toeneemt, den vorm hebben van een omwentelings- ellipsoide waarvan de poolas iets kleiner is dan de diameter van den equator. Uit slechts enkele geodetische metingen, zooals twee graadmetingen of één graadmeting gecombineerd met twee zwaarte krachtwaarnemingen op verschillende breedten, zou men dan de afmetingen kunnen bepalen en de afplatting meten; uitgaande van deze onderstelling blijkt de afplatting voor de aarde ongeveer V297 van den equatorstraal te zijn. In werkelijkheid heeft echter de aarde dezen volkomen even- wichtsvorm niet aangenomen. Ten eerste weten wij natuurlijk dat de oppervlaktelagen star zijn en in hun buitenoppervlakte zeer grillig van vorm. De grootste vormafwijkingen, de oceanen en continenten, zijn volkomen onregelmatig van vorm en wij kennen nog steeds niet de oorzaken die tot hun vorming geleid hebben. Van de detailformaties kunnen wij iets meer zeggen; de wetenschap der geomorphologie houdt zich bezig met het ontstaan der vormen aan de oppervlakte der vastelanden en eilanden, die voor een groot deel aan de werkingen van water en lucht zijn toe te schrijven. Van de oorzaken der detailvormen van den zeebodem kennen wij echter nagenoeg niets. Intusschen, al is dus van de oorzaken dezer grillige vormen nog weinig bekend, den vorm zelf kennen wij voor het landoppervlak goed en, voor zoover het het grootste deel van den zeebodem betreft, vrij goed; van dezen laatste zijn maar betrek kelijk weinig gedeelten slecht bekend. Wanneer dit dus de eenige massa-afwijkingen in den opbouw der aarde waren, dan zouden wij de daardoor optredende onregelmatigheden in de zwaartekracht en in de geoide kunnen berekenen. Wij zouden dan het probleem van den geoidevorm, in beginsel althans, beheerschen en wij zouden geen enkele meting méér noodig hebben om hem te bepalen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1939 | | pagina 214