220
behoeft ons niet te verwonderen, daar wij dit ook op andere wijze
weten; de aardbevingen bewijzen dat er nog steeds krachten in
de aarde werken en de vervormingen der gesteentelagen, zooals die
door de geologie worden bestudeerd, toonen aan dat dit in vele
geologische tijdperken het geval moet geweest zijn. Ik kom hier
mede op het onderwerp dat ik in deze rede wilde bespreken en de
gegeven inleiding moge duidelijk gemaakt hebben welk belang de
studie dezer evenwichtsverstoringen in de aarde heeft voor het
probleem van de vormbepaling van de geoide. Wanneer het zou
gelukken dit vraagstuk der evenwichtsverstoringen geheel op te
lossen en daardoor de afwijking in de massaverdeeling, die er het
gevolg van is, volledig te bepalen, zou men de vormbepaling van
de geoide tot de weinige metingen waarvan sprake is geweest, terug
kunnen brengen. Helaas is het niet waarschijnlijk dat dit ooit
bereikt zal worden, want daarvoor is het onderzoek der in de aarde
plaats grijpende verschijnselen te moeilijk, doch wel mag de ver
wachting uitgesproken worden, dat met gebruikmaking van alle
tendienste staande middelen meer inzicht zal verkregen worden en
zulk inzicht kan voor het geoideprobleem belangrijk zijn. Zou
men de bepaling van de geoide geheel los van deze overwegingen
willen uitvoeren, zooals dit tot nu toe het geval geweest is, dan
zal men een zeer groot waarnemingsmateriaal noodig hebben, om
dat elk gedeelte zijn eigen vormafwijkingen vertoont die alle door
veel waarnemingen, zwaartekrachtswaarnemingen en astronomische
waarnemingen, moeten bepaald worden. Heeft men echter eenig
inzicht in het karakter der vormafwijkingen, dan bestaat de kans
dat men de geodetische metingen doeltreffender kan maken en
dat men daardoor met een geringer aantal zal kunnen volstaan.
Als voorbeeld hoe reeds oppervlakkige beschouwingen daarbij van
waarde kunnen zijn, moge Britsch-Indië genoemd worden. Hoe
belangwekkend de resultaten der vele geodetische metingen in dit
gebied ook voor de studie der aardkorst aldaar zijn, toch hebben
zij voor de bepaling van den algemeenen vorm der geoide weinig
beteekenis, omdat men van te voren kan zeggen, dat hier de ligging
der gesteentelagen tengevolge van de groote gebergtevormingen
in de onmiddellijke nabijheid sterk gestoord moet zijn, zoodat zoo
wel de geoide als de zwaartekracht regionale storingen moeten
vertoonen. Tevens kan men voorspellen, dat tenminste een deel
der afwijkingen zich min of meer in strooken parallel aan de Hima-