232
daarin groote gedeelten van het aardoppervlak niet of onvoldoende
vertegenwoordigd. Naar mijne meening is er wegens deze slechte
verspreiding van het waarnemingsmateriaal nog geen reden om aan
een op zichzelf onwaarschijnlijke regelmatige afplatting van de
geoide in het equatorvlak te denken, doch wel wijst het op wijd
verbreide afwijkingen van de omwentelingsellipsoide, d.w.z. op
evenwichtsverstoringen van groote afmetingen in de aarde, waar
van de oorzaken dus in diepe lagen moeten gezocht worden.
Onlangs is door den Amerikaanschen geophysicus Daly de
gedachte uitgesproken, dat men deze zelfs in de kern der aarde
moet zoeken, die een straal heeft van ongeveer 3500 km, dus iets
meer dan de helft van den aardstraal; zij bestaat waarschijnlijk uit
nikkelijzer. Zelf zou ik geneigd zijn de kans grooter te achten, dat
de evenwichtsverstoring in minder diepe lagen optreedt, waar het
gemakkelijker is om hiervoor een oorzaak aan te geven, zooals wij
hieronder zullen bespreken. Bovendien zijn er zonder twijfel afwij-
kingsvelden van een vijfhonderd tot enkele duizenden kilometers
diameter, die niet groot genoeg zijn om door een zoo diep gelegen
oorzaak verklaard te worden, zoodat men aan de aanname van
evenwichtsverstoringen in hoogere lagen toch niet ontsnapt. Er
schijnt dan geen reden om deze ook nog in de kern aan te nemen.
Het is trouwens zeer wel mogelijk, dat de conclusie betreffende
een afplatting van den equator op dergelijke velden berust. Als
voorbeelden van deze velden mag het teveel aan zwaartekracht
genoemd worden, dat met het onderzoek op zee boven verschil
lende diepe oceaanbekkens in den O.-Atlantischen, den Indischen
en den W.-Pacifieken Oceaan is aangetroffen. Een moeilijkheid
bij deze problemen is, dat de de topografie compenseerende
massa's, die men in de aarde in verband met het isostatisch even
wicht aan moet nemen, ook dergelijke velden van zij het ook vrij
zwakke zwaartekrachtsafwijkingen veroorzaken, zoodat een andere
aanname omtrent de ligging dezer compensatie-massa's merkbare
verschillen geeft; men is dus niet geheel zeker wat men aan deze
oorzaak moet toeschrijven en wat aan dieper gelegen evenwichts
verstoringen.
Reeds werd gezegd, dat men wel een oorzaak voor evenwichts
verstoringen in de buitenste plastische lagen der aarde kan aan
geven. Inderdaad is er geen twijfel aan, dat de temperatuursver-
deeling aldaar niet aan stabiel evenwicht beantwoordt. De afkoe-