249
uit te passen cijfer te verkrijgen, door den gemeten afstand l vanuit
het gemeenschappelijk nulpunt van de uitpassingen en de grafische
voorstelling op de meetlijn als x~as uit te passen (schaal 1 a 2500),
in dit punt de loodlijn op de meetlijn op te richten, die de grafische
voorstelling snijdt en vervolgens den afstand van deze snijding tot
de meetlijn te meten 1 a 250).
Voor l 0 gaat de correctievergelijking:
l' l pl—d' over in l' d'
Voor 1 0 wordt uitgepast: 1= 8.3, derhalve:
d' 8.3.
Voor 400 wordt uitgepast: l'l 20.9,
zoodat voor p wordt gevonden:
-20.9 8.3
p=0.0315.
400
Uit de grafische voorstelling is te lezen, dat de volgende gren
zen niet „sluiten": het beginpunt, de vaartkanten (aanplemping aan
beide oevers?), de palengrens en de oude grenssteen.
De kaarteering van de nieuwe en de eventueel te redresseeren
oude grenzen kan plaats hebben hetzij door de correctie: l' l in
de grafiek uit te passen, hetzij door deze te berekenen uit de for
mule: l pl d', waarin p en d' bekend zijn.
Grensbepaling door uitpassing in de kaart.
Bij de grensbepaling uit de kaart gaat men uit van den uitge-
pasten afstand, om door het in rekening brengen van zekere cor
recties tot den uit te meten afstand te komen.
Beschouwen we weer de meetlijn van fig. 1 en noemen we:
d den op het terrein gemeten afstand OO',
p' den indeelingsfactor voor den overgang van kaartafstand naar
terreinsafstand,
dan kunnnen we de volgende vergelijking opstellen:
1 1' p'l' d
of: l- l' p'l' d
Kiezen we weer als voorbeeld de meting fig. 3 en 4 en nemen
we aan, dat uitzetting wordt gevraagd van de grens, aangeduid
met het uitpassingscijfer 261.0.
Thans ontstaat er een grafiek, als in fig. 4 links van de meetlijn
is geteekend. De verschillen (de tegengestelden van die uit het