250 kaarteeringsvraagstuk) worden nu als ordinaten uitgezet in de snij punten van de meetlijn met de kadastrale grenzen. De constructie wordt daardoor iets eenvoudiger. Thans vinden we: Voor l' 0 gaat de correctievergelijking l' p' l' d over in: d Voor l' 0 wordt in de grafiek uitgepast: ll' 8.6, der halve: d 8.6 Voor l' 400 wordt uitgepast: l l'= 21.6, zoodat voor p' wordt gevonden: 21.6-8.6 4ÖÖ- 00325' Voor l' 261.0 wordt grafisch bepaald: l l' 17.1. Controle wordt verkregen door berekening dezer waarde uit de correctievergelijking: r p'l' d 0.0325 X 261.0 8.6 17.1 De gevraagde grens moet derhalve worden uitgezet op: r (1-1') 1 261.0 17.1 278.1 Uit de definities volgt nog: d' d (1 p) d d' (l+p') (1 +p) (1+p') 1 P^-P'-P-P' Voor kleine waarden van d en p mogen bij de hanteering van de grafiek de volgende benaderingen gebruikt worden: d d'p p', Z l' In die gevallen en dat beteekent: in vrijwel alle practijkgeval- len mag men de grafiek voor grensbepalingen dus ook zonder meer benutten voor kaarteeringen, mits men aan de uitgepaste cor recties het tegengestelde teeken geeft. In het behandelde voorbeeld was deze benaderde werkwijze niet toelaatbaar. Regelmatige indeelingen van ruim 3 op lange meet lijnen zijn echter ook wel zeer groot. Op rekening van de krimping van het papier (te bepalen door uitpassing van de 500-meter-ruit- lijnen) mag gemiddeld 0.1 a 0.2 op zijn hoogst 0.5 worden gesteld (zie het artikel Papier en papieronderzoek" van H o f f- m a n n in dit tijdschrift, jaargang 1903, blz. 55 e.v., waar de resul-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1939 | | pagina 246